Meditatie: Ons ongeloof
Johannes 3:19
„En dit is het oordeel, dat het Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.”
Alle eeuwen door waren er velen die deze roepstem in de wind sloegen. Hoe aanlokkelijk, hoe hartinnemend deze taal ook is, een geheel dood en in de zonde verzonken mens kan noch wil deze horen noch ter harte nemen, tenzij aan dit uiterlijke woord van de nodiging het almachtige en overwinnende werk van Gods genade zich paart. De uitkomst bevestigt dit altijd.
Het vervolg van de gelijkenis van het grote avondmaal zal ons tonen dat de Heiland ook met dat doel deze woorden gesproken heeft: om het onbetamelijk gedrag van hen die Hem en Zijn aanbieding van de hand wezen in het licht te stellen. „Dit is het oordeel, dat het Licht in de wereld gekomen is, maar de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hun werken waren boos.”
Doch ik zal mij hier nu niet verder over uitlaten, maar liever een toepassing van de gehoorde prediking geven. De grondslag van mijn toe-eigening bestaat in deze gewichtige aanmerking: dat niemand van degenen die onder het Evangelie leven, en dus ook wij niet, indien wij ongelovig zijn en blijven, een billijke verontschuldiging voor God ten aanzien van ons ongeloof zullen kunnen inbrengen. Daarom zal niemand de oorzaak van zijn ongeluk en verdoemenis enigszins aan God mogen toeschrijven, maar integendeel: zijn eigen onwilligheid en afkerigheid als de ware reden en oorzaak van zijn verderf hebben aan te merken.
Theodorus Adrianus Clarisse,
predikant te Amsterdam
(”Een drietal leerredenen, Lukas 14:15 tot en met 24”, 1779)