Meditatie: Beproef mij
Psalm 139:23-24
„Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten, en zie of bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.”
De aanleiding tot het uitspreken van deze gelijkenis was wat een van hen, die mede aanzaten, zei: „Zalig is hij, die brood eet in het Koninkrijk Gods.” Men is geneigd zich deze mens voor te stellen als iemand van een zeer godsdienstige geestesgesteldheid, die onder het gesprek van Jezus opgeleid werd tot overdenking van goddelijke en geestelijke zaken en dermate werd aangedaan met begeerte tot dit heil dat hij zich niet weerhouden kon om in deze woorden los te breken. Vermaarde uitleggers echter verstaan onder deze mens een heel vleselijk gezinde Jood. Ze zijn daartoe aangezet door zotte rabbijnse geschriften, die getuigen van hun verwachting van een geheel aards koninkrijk. Het komt mij echter voor dat men het beste doet als men het spreken van deze mens niet te zwaar opvat, noch al te verheven ten goede uitlegt.
Het antwoord toch dat Christus hem geeft, bestrijdt niet zozeer de vleselijke denkbeelden omtrent de toekomstige Messias, als wel het ongelovig verstaan van de Joden wat betreft Gods nodiging, zoals dat door een onmatig najagen van de tijdelijke dingen zeer afgewezen werd. Dus zou ik zijn spreken liefst zo nemen dat hij, terwijl hij Jezus van de opstanding van de rechtvaardigen hoorde spreken, met enige begeerte werd aangedaan om in die weg zo gelukkig te zijn. Ja, dat hij daarvan persoonlijk deelgenoot mocht worden.
Theodorus Adrianus Clarisse,
predikant te Amsterdam
(”Een drietal leerredenen, Lukas 14:15 tot en met 24”, 1779)