Meditatie: Verdrukking
Psalm 31:20a
O, hoe groot is Uw goed, dat U weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen.
Hierop kunnen de godvruchtigen, die in waarheid de Heere vrezen, ten volle zich verlaten. Zelfs dan, wanneer zij zich in angst en zwarigheden, in druk en verlegenheid bevinden. De goddelozen mogen hun verwachting bespotten, het blijft echter zeker: de godzaligheid baart gelukzaligheid.
Twijfelt iemand aan de waarheid van wat we zeggen, hij beschouwt het nader in deze tekstwoorden. Alwaar een godvruchtig spreker, verrukt en opgetogen in verwondering over het onuitsprekelijk heil wat de betrachters van deugd en ware godzaligheid in het hiernamaals zal te beurt vallen, op deze wijze zich laat horen.
Dat David deze psalm gedicht heeft, kan men zien uit het opschrift: „Een psalm van David, voor de opperzangmeester.” Wel schijnt het mij toe dat hij dit snaarlied aan de opperzangmeester heeft overhandigd om onder de offerdiensten in de tempel gespeeld en gezongen te worden. Dit zeggen wij te meer, omdat dit verheven zangstuk onder andere ook in zich bevat een heldere profetie van het lijden, dat op de Messias komen moest, waarvan de slachtingen van de offerdieren ook schaduwen en voorbeelden waren. Immers, dat deze psalm niet op David zelf toepasselijk is, blijkt ons inziens klaar genoeg uit het verloop van dit uitmuntende snaarlied, dat door de Griekse vertalers (van de Septuaginta, red.) terecht genoemd wordt: een psalm van verrukking. Daarin treden meer sprekers op die, als buiten zichzelf vervoerd, hun klachten, smekingen en dankzeggingen heel beweeglijk uitbrengen.
Petrus Nahuys,
predikant te Monnikendam
(”Verzameling van veertien uitgezochte en stichtelijke afscheids- als intree- en andere predicatiën”, 1766)