Meditatie: in Zijn binnenkamer
Hooglied 1:4
„Trek mij, wij zullen U nalopen. De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn; de oprechten hebben U lief.”
Wat legt God een schoonheid en heerlijkheid op Zijn volk, een schitterende luister van Gods beeld en zuivere heiligheid, die voor het huis des Heeren sierlijk is. Dat volk bewoont God als Zijn tempel. En die tempel, als Zijn heiligdom, maakt de Heere schoon, veel kostbaarder dan het aloude heiligdom ooit was. Hier blinkt het goud der heiligheid, het zilver der waarheid en het koper van getrouwheid. Hier schittert alles heerlijk, want God woont aldaar. Kan God een mens nog groter eer aandoen? Hoe grote eer wordt nu aan dat volk gegund? Zij komen in de familiaire gemeenschap en omgang met de Koning des hemels en dit wordt op aarde voor een grote eer gerekend, met de koningen familiair te zijn en toegang tot de binnenste kamers te hebben. Hoe roemde daar de bruid op: „De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkamer” (Hooglied 1:4). Dit is de grootste eer die een schepsel kan verkrijgen. In de nauwste gemeenschap met zijn grote, heerlijke en gelukzalige Schepper te leven, dezelfde eer in nog verhevener graad die de volmaakte troongeesten in de hemel genieten. Dit geeft God aan Zijn volk hier in genade ten dele, maar na dit leven zullen zij dat in volmaaktheid deelachtig worden, wanneer zij wandelingen zullen hebben onder diegenen die voor Gods aangezicht staan. God eert vooral ook hen die voor Zijn Naam veel lijden.
Johannes Groenewegen, predikant te Werkendam
(”Verzameling van veertien preken”, 1766)