Meditatie: Gods eer bewaren
2 Samuël 1:20a
„Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden.”
Als de wereld Gods kind beschuldigt van hardnekkigheid en koppigheid, als hij voor een beroerder Israëls wordt gehouden, voor een vredeverstoorder, hoe hij dan ook gesmaad wordt, dat heeft hij voor God en Zijn zaak over. Als hij enig voordeel zou behalen met iets te laten vallen, wat met de vijanden mee te praten, de wezenlijke zaken enigszins in het midden te houden, wat te verzwijgen en te verbergen, ja al belooft hem de wereld dan alle eer en roem, hij slaat die manmoedig af.
Nee, liever alles opgeven dan de zaak van Jezus en Zijn volk trouweloos te behandelen! Zij zijn degenen die God eren in hun verkeer met mensen. Zij schamen zich niet bij de arme gezaligden te verkeren. Dit doen zij liever dan bij de rijken, die geen rechte vrienden van Jezus en van het werk Gods zijn. Wordt de Naam Gods onteerd door de zonden van Gods volk of van hen die de naam hadden, dat is hun tot smart. „Zij verkondigen het niet te Gath, zij boodschappen het niet op de straten van Askelon, opdat de dochters der Filistijnen zich niet verheugen.” Zij zullen dat niet verbreiden, noch graag doorvertellen, waar zij mensen ontmoeten. Maar zij zullen het verzwijgen, en in zoverre zij vrijheid hebben, bedekken. Worden Gods volk en zaak onteerd, zij kunnen niet zwijgen voor God en Zijn zaak, nog minder meepraten.
Johannes Groenewegen,
predikant te Werkendam
(”Verzameling van veertien preken”, 1766)