Meditatie: Eenzaam en ellendig
Psalm 25:16
„Wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig.”
Daar zitten die ellendige en rampzalige gebondenen dan. Als onder de aarde levend begraven, met hun harten diep gebogen, als verzonken in de ijdelheden van de wereld. Daar zitten zij in de naarste en akeligste duisternis van de satan. Geen straaltje van het ware licht des levens beschijnt hen dan; zij zijn geheel duisternis in zichzelf, wat voor algemeen verstand en licht zij ook al mogen hebben (Efeze 5:8). Zij zitten daar gebonden in een waterloze kuil, dus zonder enig water van geestelijke verkwikking. Er is daar voor hun zielen niet een enkele druppel ware troost, omdat zij de Heere en Zijn zalige gemeenschap missen, Die de fontein van alle geestelijke vertroosting is. Het is alleen maar een valse en bedrieglijke troost van de satan die zij genieten.
Ook is er in die jammerkuil geen druppel geestelijk water om hun zielen te reinigen. Zij kunnen daar het vuil der zonden niet afwassen, maar zij blijven geheel walgelijk in de ogen van God. Wat voor moeite zij ook doen en wat zij allemaal ook in het werk mogen stellen om zich van hun vuilheid te reinigen, het is toch alles niet anders dan wat de Heere zegt bij de profeet Jeremia: „Want al waste gij u met salpeter en nam u veel zeep, zo is toch uw ongerechtigheid voor Mijn aangezicht getekend, spreekt de Heere HEERE” (Jeremia 2:22).
Theodorus van der Groe,
predikant te Kralingen
(”Het juk afgenomen”, 2003)