Kleine kerkgeschiedenis schetst onjuist beeld van ds. Beversluis
Kleine kerkgeschiedenis wordt soms „binnen de eigen kerkgebonden visie” beschreven, zegt prof. dr. Fred van Lieburg (RD 17-2). Zo eert men ds. Beversluis vooral om de vereniging van 1907, maar de rest van zijn loopbaan is veel belangrijker.
In Nieuw-Beijerland ziet Nicolaas Hendrik Beversluis op 1 februari 1850 het levenslicht. Hij krijgt in 1890 preekbevoegdheid in de ledeboeriaanse gemeenten en verhuist in 1893 naar Middelburg. Hij wordt in 1898 tot predikant beroepen, maar wil niet worden bevestigd door de enige ledeboeriaanse predikant, ds. D. Janse, omdat hij volgens Beversluis niet in rechte lijn met ds. Ledeboer staat. Hij eist tevergeefs als bevestiger de vrije ds. L. van der Velde uit Rotterdam, die uit het kerkverband is vertrokken.
Beversluis verhuist eind 1900 zonder door hen beroepen te zijn naar wat sympathisanten in Moerkapelle. Hij krijgt een gearrangeerd beroep van de vrije gemeente van Rotterdam en wordt er volgens plan eind 1901 door ds. Van der Velde tot predikant bevestigd. Collega L. Boone laat zich eind 1899 gewoon door ds. Janse bevestigen. Beversluis probeert terug te keren naar het ledeboeriaanse kerkverband, maar krijgt alleen preekbevoegdheid. Hij wil de scriba van de classis, A.A. van Lieburg, laten noteren dat hij wél wettig predikant is, maar die weigert. Hij wordt in 1903 toch opgenomen in het kerkverband en erkent ds. Boone als wettig predikant.
Chaotisch predikantsleven
Beversluis zet zich nu niettemin sterk af tegen collega Boone. Hij gebruikt daarvoor zijn bekeerling Marinus Remijn, die in Sint-Philipsland (classis Zeeland) een bij zijn kerkenraad afgedwongen maar mislukt preekavontuur achter de rug heeft. Consulent Boone van Terneuzen stelt er namens de synode orde op zaken. Boone steunt het preekverbod, maar Beversluis laat Remijn doorpreken en regelt preekbeurten voor hem. Beversluis beseft dat Remijn ook in zijn classis Zuid-Holland nooit preekconsent zal krijgen, maar blijft hem onbeperkt helpen. Hij laat het classicale onderzoek naar diens roeping en bekering elk halfjaar uitstellen, van 1903 tot 1907, met steeds nieuwe verzinsels, en wijst uiteindelijk Boone als hoofdschuldige aan. Op de algemene vergadering (synode) van juni 1907 leest Beversluis wat zelfgemaakte notulen voor, zogenaamd van de kerkenraad, de classis en de algemene vergadering, die moeten bewijzen dat Remijn al officieel als voorganger is toegelaten. De vergadering accepteert dat bedrog in goed vertrouwen.
Beversluis moet vanuit Rotterdam zo’n tien classisgemeenten bedienen, maar minstens vijf kerkenraden blijven tegen zijn omstreden bevestiging en dito levenswandel en laten alleen ds. Boone preken en sacramenten bedienen. Beversluis probeert hen daarom herhaaldelijk het kerkverband uit te werken, maar tevergeefs.
Dan volgt de vereniging van 1907, waardoor het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten zal ontstaan. De kruisgemeenten willen zich verenigen met de ledeboeriaanse gemeenten. De ledeboeriaanse afgevaardigden gaan dat plan voorleggen aan hun kerkenraden. Beversluis wordt voorzitter van een deputatenvergadering die de uitgangspunten (bepalingen) van ds. G.H. Kersten tegen het licht houdt. Beversluis beweert dat de vereniging al definitief is, terwijl de afgevaardigden alleen de intentie daartoe hebben uitgesproken en kerkenraden en mansleden nog moeten beslissen.
Beversluis zit ook de verenigingsvergadering van 1907 voor. Hij nodigt vijf classisgemeenten niet uit, omdat ze alleen ds. Boone laten preken. Ook stelt hij voor om ds. Boone, die binnen de bedenktijd al is afgehaakt, alsnog zogenaamd te schorsen. Het chaotische verenigingsproces kenmerkt zich door onkunde en onbetrouwbaarheid van Beversluis en misinterpretaties van afspraken en kerkorde. Hij vertrekt enkele maanden na de vereniging naar Paterson, onder de rook van New York.
Beversluisschool
Het beeld van ds. Beversluis blijft al die jaren stabiel. Mooie dingen laten zich moeilijk ontdekken. We zien in hem een prediker die onder meer agressief reageert op de algemene achting voor collega Boone.
Terug naar prof. Van Lieburg. Een scribent of auteur die personen of ontwikkelingen van de kleine kerkgeschiedenis beschrijft, hoeft niet alle details te noemen, maar moet wel de hoofdlijn vasthouden. We lezen over ds. Beversluis echter vooral geselecteerde en gekleurde verhalen, met Beversluis en Remijn als helden en slachtoffer ds. Boone als dader. Een van de gevolgen van die geschiedschrijving is dat een school voor speciaal onderwijs in Gouda de naam Ds. N.H. Beversluisschool kreeg. Terwijl diens enige betekenis voor Gouda is dat hij het naburige Waddinxveen, waar alleen ds. Boone mocht preken, herhaaldelijk het kerkverband heeft uitgewerkt. Geschiedschrijving moet inderdaad buiten de kerkgebonden visie blijven.
De auteur is tekstschrijver en kerkhistoricus.