Meditatie: Verplichtingen
Psalm 119:13,14
„Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds. Ik ben vrolijker in de weg Uwer getuigenissen dan over allen rijkdom.”
Een onwetend, vormelijk kerkganger die nooit zijn Bijbel leest of nooit met geheel zijn hart bidt of ernstig nadenkt over zijn ziel, zal dit wellicht niet begrijpen. Hij is vlug geneigd om met Kaïn te zeggen: „Ben ik mijns broeders hoeder?” of: „Laat eenieder zich met zijn eigen zaken bemoeien.” Maar een mens die door de Heilige Geest geleerd is, die zijn zonden gevoelt, en de smaak van de vrede met God heeft mogen proeven, zo iemand zal ernaar verlangen aan anderen goed te doen. Hij zal te doen hebben met hen die zonder God en zonder Christus voortleven. Hij zal zeggen: „Ik ben schuldig aan Griek en heiden, aan Afrika en India, China en Brazilië, om te doen wat ik kan om zielen te redden en anderen deelgenoot van mijn zegeningen te maken.”
Nu vraag ik zo iemand vandaag om ernstig onder ogen te zien of hij geen speciale verplichtingen tegenover de Joden heeft. Ik vraag hem zich te binnen te brengen dat er bijzondere redenen zijn waarom we meer dan gewone zorg voor Israël zouden moeten hebben. Aan wie danken wij onze Bijbel? Door wiens handen werd dat gezegende boek geschreven? Een boek zonder welk we nimmer getroost zouden kunnen leven en nimmer zouden kunnen sterven? Aan de Joden.
J.C. Ryle, bisschop te Liverpool
(”Preek over Romeinen 11:26”, 1867)