Vertrouwen in kwaliteit onderwijs baat samenleving
Wie enige tijd in het onderwijs werkt, verbaast zich niet meer over het feit dat bijna iedereen in Nederland zich welhaast bekwaam acht iets te zeggen over de kwaliteit van het onderwijs, de leraren en zeker niet te vergeten de lerarenopleidingen. Drs. Bert Kalkman
vindt dat de laatste het telkens moeten ontgelden, ook als het gaat over het niveau van de afgestudeerde leraren. Een samenleving die er blijk van geeft geen vertrouwen te hebben in de kwaliteit van het onderwijs en dit keer op keer uitspreekt, bewijst zichzelf geen goede dienst. Ook de schrijver van het commentaar in de krant van maandag 7 februari maakte zich naar mijn mening schuldig aan een verkeerde beeldvorming wat betreft de lerarenopleidingen. Correctie is dan ook noodzakelijk, zeker wanneer de schijn gewekt wordt dat men zich op feiten baseert.
De aanleiding is een bericht van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) dat een behoorlijk deel van de pabo’s de deuren zou kunnen sluiten vanwege ernstige tekortkomingen in de opleidingen op grond van de uitkomsten van het visitatierapport ”Moed tot meesterschap”, gepubliceerd in 2003. Hoewel de visitatiecommissie wel degelijk een aantal knelpunten in de lerarenopleidingen constateerde, bijvoorbeeld „wel breed maar niet diep”, was zij ook tevreden over de inspanningen die veel opleidingen plegen de kwaliteit voortdurend te verbeteren.
Denkfout
Natuurlijk moest er een oplossing komen voor de overladenheid van het programma, een antwoord op de vraag wat nu hbo-niveau betekent in een lerarenopleiding en ook consistentie binnen het toetsingsbeleid. Terechte aandachtspunten, maar binnen veel lerarenopleidingen en het landelijke overleg van de pabo’s werd al lang over oplossingen voor genoemde kwesties gesproken.
Over de rol van de NVAO kan op zijn minst gesteld worden dat deze dubieus is. De NVAO heeft de rol van de inspectie wat betreft de kwaliteitscontrole overgenomen en daarmee ook het volste recht de kwaliteit van de opleidingen ter discussie te stellen en te controleren. Niemand zal deze rol ter discussie stellen. Wat echter wel ter discussie gesteld kan worden, is de opmerking dat een heel aantal pabo’s gesloten zou moeten worden vanwege de geconstateerde tekortkomingen.
De denkfout die de NVAO hier -waarschijnlijk bewust- etaleert, is dat er op grond van het visitatierapport van 2003 helemaal geen opleidingen gesloten hadden kunnen worden. Sluiting was binnen het bestel van de visitaties helemaal niet aan de orde. Met andere woorden: waar heeft men het eigenlijk over?! Er wordt, op basis van oneigenlijke uitgangspunten, een beeld geschapen dat het wel heel erg mis zou zijn met de opleidingen. De NVAO gaat in haar beoordeling namelijk uit van het nieuwe accreditatiekader dat voor de pabo’s pas in 2009 daadwerkelijk als toetskader gehanteerd zal worden.
Een storm in een glas water? Is er dan niets aan de hand? Natuurlijk is er iets aan de hand! Een aantal pabo’s moet hard aan de slag om zo snel mogelijk de kwaliteit van de opleiding op niveau te krijgen. Over het algemeen echter wordt binnen de pabo’s hard gewerkt om kwaliteit en niveau te bieden.
In het visitatierapport van 2003 zijn naast positieve opmerkingen ook harde noten gekraakt. De toenmalige commissie onder leiding van professor Stevens had een bepaalde visie op wat zij onder goed opleidingsonderwijs verstond. Afwijkende opvattingen werden niet altijd even positief gewaardeerd. Ook onze opleiding heeft zich de nodige inspanning moeten geven afwijkende opvattingen over onderwijs, die veelal voortkomen uit principiële motieven, tegenover de visitatiecommissie uit te leggen. Wat dat betreft is het nieuwe stelsel van accreditatie hoopvol. Instellingen kunnen binnen de door de NVAO gestelde kaders de eigen kwaliteit nadrukkelijker dan voorheen profileren en aantonen, en daar ook meer waardering voor ontvangen dan bij de visitaties mogelijk was.
Suggestief
Tot slot nog een paar opmerkingen naar de commentator van het RD. Gelukkig is de commentator zich bewust dat leraren in een complexe omgeving functioneren, die veel van hen vraagt. De wijze echter waarop gesproken wordt over de talenten van pabo-studenten, de bekwaamheid leerlingen iets bij te brengen en de wijze waarop opleidingen eisen stellen, geeft geen pas. Gemotiveerde studenten wordt onrecht aangedaan wanneer gezegd wordt dat het niet de meest getalenteerde studenten zijn die voor de pabo kiezen.
De studenten kunnen straks omgaan met groepen leerlingen waarbinnen grote individuele verschillen bestaan. Ze kunnen leerlingen motiveren en ondersteunen hun weg te vinden richting de vaak nog onbekende en onzekere toekomst. Ze brengen leerlingen waarden, normen en burgerschapszin bij! Onmisbare zaken voor de cohesie binnen onze samenleving. Als dit geen talent is, wat dan wel!
Natuurlijk snap ik wat de commentator bedoelt. Hij doelt natuurlijk op intellectuele kennis, het weten van de feiten en de vaardigheid om de leerlingen deze feiten bij te brengen. Geen lerarenopleiding zal ontkennen dat kennis niet van belang is. Onderwijzen vindt altijd plaats op basis van een zekere kennis en dat deze kennis op peil moet zijn is vanzelfsprekend. De wijze waarop deze kennis volgens de commentator bijgebracht moet worden, suggereert wel een heel overdrachtelijke vorm van onderwijs geven. Vroeger, toen leerde je nog eens wat!
Waar naar mijn mening leerlingen in deze maatschappij behoefte aan hebben, zijn leraren die hen helpen zelfstandig te leren denken. Dit denken kan slechts totstandkomen wanneer (toekomstige) leraren in staat zijn leerlingen betekenisvolle inhouden en daaraan verbonden betekenisvolle leeractiviteiten te bieden. De suggestieve opmerking dat wanneer de leraar de stof maar beheerst, de leerlingen wel zullen leren, is veel te kort door de bocht.
Spannend
Als laatste noemde de commentator de wijze waarop opleidingen eisen stellen. Opleidingen zijn pedagogische instituten, gericht op de ontwikkeling van jonge mensen. Deze pedagogische benadering kan er de oorzaak van zijn dat in sommige gevallen misschien te mild geoordeeld wordt over de noodzakelijke kwaliteiten van studenten. Toch is er geen opleiding gebaat bij het doorlaten van niet-capabele studenten.
De ingezette ontwikkeling van werken met competenties en bijbehorende assessments maakt het eenvoudiger studenten vroegtijdig duidelijk te maken of ze al dan niet bekwaam zijn. De vraag die in mijn hoofd blijft hangen, is waarom de meeste critici zelf niet op de opleidingen of in de praktijk werkzaam zijn. Misschien zijn ze zelf tot de conclusie gekomen dat ze daar niet talentvol genoeg voor zijn!
De auteur is directeur opleiding Driestar educatief.