Sterke samenleving begint bij vrijheid van onderwijs
Ons onderwijs moet weer worden gezien als een maatschappelijke investering in plaats van een bedrijfsmatige constructie. Daarbij is het nodig dat ouders kunnen kiezen voor een school die aansluit bij hun levensovertuiging.
Tijdens een recent debat omschreef VVD-lijsttrekker Dilan Yeşilgöz de verwoestende invoering van het leenstelsel opnieuw als een investering in het individu. Het is een uitspraak die de scheve liberale kijk op het onderwijs andermaal onderstreept. Toch heeft precies deze bedrijfsmatige blik grip gekregen op ons onderwijsstelsel. Hierdoor zijn scholen steeds meer tot bedrijven geworden waar spreadsheets de dienst uitmaken en waar buitensporig veel tijd, geld en energie opgaan aan het werven van nieuwe klanten. Leraren zijn kennisleveranciers geworden en ouders en leerlingen zijn tot consumenten van een product gemaakt.
Deze manier van denken kleedt ons onderwijs moreel en kwalitatief uit. Wie net als ik voor de klas staat of om een andere reden inziet dat scholen geen bedrijven zijn en het onderwijs meer dan een transactie van koude kennisoverdracht is, beseft de leegheid van dat liberale denken. Onderwijs is geen zaak voor het individu, maar een investering van de gemeenschap in de toekomst van diezelfde gemeenschap. Vanuit die visie moeten we weer naar het onderwijs gaan kijken, want die kerngedachte is van het primair tot het universitair onderwijs naar de achtergrond verdwenen.
Burgerschap
In beginsel wordt een kind opgevoed door zijn of haar ouders, maar een oude wijsheid luidt terecht: ”It takes a village to raise a child”, ofwel: het vergt een gemeenschap om een kind op te voeden. De gemeenschappen waar een groot deel van de opvoeding van onze kinderen plaatsvindt, zijn de scholen waar we hen vele uren per week onderbrengen. Scholen en leerkrachten hebben dan ook grote invloed op de vorming van ons kroost. Daarom is het belangrijk dat ouders vrij zijn in hun schoolkeuze.
Artikel 23 van de Grondwet bepaalt de vrijheid van onderwijs. Het zorgt ervoor dat ouders kunnen kiezen voor een school die aansluit bij hun levensovertuiging en het borgt dat iedere school moet voldoen aan deugdelijkheidseisen. Met de Onderwijsinspectie als toezichthouder geeft het ons ruimte om te kiezen voor een school die past als verlengstuk van onze opvoeding en de sociale vorming van onze kinderen. Binnen dat raamwerk kunnen scholen hun plek innemen als waardengemeenschappen die, naast kennisoverdracht, bouwen aan burgerschap. Die burgerschapsopdracht van het onderwijs kunnen en moeten we omvormen van een papieren tijger tot een pedagogische taak.
Kernwaarden
De verharding van en de groeiende tegenstellingen binnen onze samenleving leren ons dat we ons primair, voortgezet, beroeps- en hoger onderwijs met andere ogen moeten gaan bekijken. Onze scholen zijn geen bedrijven. Onze leerkrachten zijn geen leveranciers. Ouders en kinderen zijn geen consumenten. Ons onderwijs moet weer worden gezien als een maatschappelijke investering in plaats van een bedrijfsmatige constructie. Onze basis- en middelbare scholen zijn minisamenlevingen waarin de jongste generaties van dorpen en wijken samenkomen. Het zijn de plekken waar kernwaarden als vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit, pluraliteit en zeggenschap kleur krijgen. Het zijn de plekken waar we, door artikel 23 van de Grondwet te beschermen, een verlengstuk vinden van onze opvoeding en samen een waardengemeenschap vormen. Het zijn de plekken waar onderzoek na onderzoek laat zien dat een duidelijke, door ouders ondersteunde onderwijsvisie leidt tot betere resultaten en meer welbevinden bij leraar en leerling.
Fatsoenlijk land
Een omslag in denken is nodig. We moeten investeren in onderwijs. Investeren in het beschermen van artikel 23. Door als gemeenschap te investeren in onze eigen toekomst geven we vorm aan een fatsoenlijk land waarin we omzien naar elkaar. Een land waar mensen zich thuis voelen en onderdeel zijn van een sterke, tolerante gemeenschap.
De auteur is basisschoolleraar en kandidaat Tweede Kamerlid voor het CDA.