Elf voorbeelden van gevolgen klimaatverandering voor Nederland
Nederland wordt droger in de zomer en natter in de winter, blijkt uit nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI. Tussen de regels door valt er nog meer te lezen.
Het is een terugkerend fenomeen: gemopper over het feit dat klimaatmaatregelen slechts nul-komma-nul-zoveel uithalen. Oftewel, bijna niets. En inderdaad, de bijdrage van een enkel land –en zeker van een individu– is altijd maar een fractie van het totaal. Toch laat het nieuwe klimaatrapport zien dat het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen zin heeft.
Maandag presenteerde het weerinstituut de KNMI’23 klimaatscenario’s, die het klimaat van de toekomst beschrijven in Nederland. Het rapport schetst vier toekomstbeelden voor klimaatverandering in Nederland. De vier scenario’s bakenen als een soort piketpaaltjes het Hollandse klimaat in 2100 af. Ze laten de uitersten zien.
Het zijn juist die scenario’s die het belang van klimaatbeleid aantonen. Twee van de vier scenario’s gaan uit van een wereldwijde opwarming van ruim 4 graden in 2100. Dat is het geval als de uitstoot van broeikasgassen niet of amper wordt teruggedrongen of als de opwarming versnelt door een verrassing in het klimaatsysteem, bijvoorbeeld door het smelten van de bevroren bodem van de toendra’s. De twee scenario’s presenteren ongewenste, ernstige gevolgen voor het toekomstig klimaat in Nederland.
40 graden
Neem bijvoorbeeld hitte. Hoewel de zomer voor sommigen niet warm en zonnig genoeg kan zijn, vinden veel mensen een temperatuur van boven de 30 graden niet meer aangenaam. Het aantal tropische dagen zou volgens het KNMI in 2100 in het uiterste geval kunnen toenemen naar gemiddeld dertig per jaar. Nu zijn dat er nog vijf in De Bilt. Een temperatuur van 40 graden of hoger zou in dat geval bijna elk jaar voorkomen.
Droogte neemt volgens het KNMI sowieso toe, maar in het extreemste scenario is het neerslagtekort in een gemiddeld jaar rond 2100 ongeveer vergelijkbaar met dat van de erg droge zomer van 2020. Dat betekent dat de helft van de jaren dus droger uitvallen dan 2020 – en in sommige gevallen dus veel droger.
Een ander aspect van het toekomstig klimaat zijn extreme buien en daarmee gepaard gaande ernstige wateroverlast. Hevige stortregens in de zomer komen in alle scenario’s vaker voor, maar in de twee scenario’s met een hoge CO2-uitstoot neemt het risico daarop flink op. Zo neemt de intensiteit van piekbuien tot bijna 50 procent toe. Neem een bui van 52 mm, die normaal eens per 100 jaar voorkomt. Een intensiteitstoename van bijvoorbeeld 40 procent geeft een bui 73 mm. Zulke buien zouden in het huidige klimaat maar eens per 400 jaar voorkomen.
Zeespiegel
Een andere conclusie in het KNMI-rapport is dreigende zeespiegelstijging bij falend klimaatbeleid. Dan staat de zeespiegel in 2100 59 tot 124 centimeter hoger bij de Nederlandse kust. Maar zelfs een stijging van 2,5 meter valt niet uit te sluiten. Hoewel de kans op die stijging zeer klein is, zijn de risico’s voor Nederland daarvan zo groot dat er terdege rekening mee moet worden gehouden. Als de uitstoot van broeikasgassen hoog blijft, zal de zeespiegelstijging de komende eeuwen ook blijven versnellen, net als een trage tanker die maar langzaam vaart.
Het werkelijke klimaat in Nederland in 2100 volgt zo goed als zeker niet de ergste twee scenario’s. De waarheid ligt –zoals vaak– ergens in het midden, ergens tussen de geslagen klimaatpiketpaaltjes.
Toch drukken juist die negatieve scenario’s met de neus op de feiten. Tussen de regels door leest het rapport dan ook als een waarschuwing. Klimaatbeleid –nationaal en internationaal– is voor Nederlands eigen bestwil, laat het KNMI zien. Maatregelen zijn misschien duur of vervelend, maar broodnodig. Of, zoals het KNMI het belang van klimaatactie benadrukt in een animatiefilmpje bij het rapport: „Alleen daarmee kunnen we ons land veilig, leefbaar en welvarend houden.”