Kruis baant weg om jongere zonder ballast tegemoet te gaan
In de ootmoed en innerlijke vrijheid die we bij het kruis vinden, liggen onze mogelijkheden om de bodem waaruit onze jongeren hun voedingsstoffen halen te zuiveren van bezorgdheid, onzekerheid en historische ballast en te verrijken met bescheidenheid en vertrouwen.
Perspectief voor kerkelijk jeugdwerk is te vinden bij het kruis van Christus. Het ontstaat als we allemaal naar Hem opkijken en doordrongen raken van de liefde waarmee Hij onze zonden en wonden wegdraagt, inclusief de schuld en tekortkomingen in kerk en jeugdwerk. Wat dan in ons leeft is zoiets als: diepe ootmoed en grote verwondering. Je heel klein voelen en tegelijk onzegbaar blij zijn. Bevrijd zijn van je eigen ik en dus ook van de druk van ons collectieve ik. Bevrijd van ons groepsego, waardoor we menen instituten en vormen in stand te moeten houden die onze verantwoordelijkheid en mogelijkheden te boven gaan. Het is ook: de namen van onze kinderen ophangen aan het kruis, inclusief hun onhebbelijkheden, en dan weer naar hen toegaan met een hart waarin ruimte is om hen te ontvangen en aan te voelen.
Precies hier, in de ootmoed en de innerlijke vrijheid die we bij het kruis vinden, ligt het aangrijpingspunt voor onze bekwaamheid als werker in de kerk. Hier liggen onze mogelijkheden om de bodem waaruit onze jongeren hun voedingsstoffen halen te zuiveren van bezorgdheid, onzekerheid en historische ballast en te verrijken met bescheidenheid, liefde en vertrouwen. Laten we gereedschappen gebruiken die hierbij passen. Ik noem drie soorten: onze taal, ons hart en onze interesse.
Taal
Willen de ootmoed en de innerlijke vrijheid die we bij het kruis vinden, doorwerken in onze taal, dan moeten we alle opgeblazenheid kruisigen. Dus geen grote woorden over diepe geloofswaarheden. Elke jongere voelt aan dat die daarvoor te teer of te heilig zijn. Denk aan de Drie-eenheid van God en de gaven van de Heilige Geest. En geen stellige uitspraken over geloof of levensstijl waarvan elke jongere aanvoelt dat ons daarbij bescheidenheid past. Bijvoorbeeld de geloofsbeleving van mensen in andere delen van de kerk en moeilijke beslissingen rond het huwelijk.
Kruisig ook alle oordeel en beschuldiging. Zonder dat we het willen en bedoelen, stoppen we in onze manier van vragen en toespreken vaak iets van een oordeel of verwijt. „Kent u dat al?” is zo’n vraag. „Besef je dat wel?” ook. „Eigenlijk zeg je dus dat…?”, „Bij jullie hebben ze dus ook al…” Deze zinnen hebben de gevoelslading „ik roep je ter verantwoording”. Ze zorgen voor afstand en schuldgevoel. Jongeren zijn daar extra gevoelig voor.
Om even te graven naar wat hieronder zit: Wij zijn ook in onze taal kinderen van onze cultuur met zijn hoogmoedige vertrouwen in het menselijk denken en spreken. En: zelfs in onze beste werken roert zich ons eigen ik en formuleren we zó dat we ons net iets groter voelen dan de ander. Onze taal biedt ook een eenvoudige uitweg: laat de woordjes ”al”, ”wel”, ”eigenlijk”, ”dus” en “ook” ‘gewoon’ weg.
Het afleggen van opgeblazenheid en oordeel gaat ook over de manier waarop we uitspraken van jongeren ontvangen. We hoeven ons niet aangetast te voelen in onze eer als ze geïrriteerd zeggen: „Dit gaat weer eens nergens over.” Misschien hebben ze gelijk. Laat dan je eigen ik vallen en zoek naar wat onder deze uitspraak zit.
Hart
Daarvoor hebben we ons tweede soort gereedschap nodig: ons hart. Het gezicht van het jongetje dat opeens zag hoe hij toch aan de overkant kon komen, weerspiegelt zijn hart. De angst vloeide eruit en de hoop stroomde erin. Er ontstond een innerlijke ruimte die hem op een idee bracht waar een volwassene nooit aan zou denken. Zo weerspiegelt ons gezicht wat er in ons gebeurt als we opgekeken hebben naar het kruis van Christus: alle schuld en ballast vloeit eruit en hoop en vreugde stromen erin. Zodanig dat ons hart weer dingen kan aanvoelen en verlangen die we eerder niet voor mogelijk hielden.
Ook dit heeft te maken met onze cultuur. Die kent onevenredig veel gewicht toe aan ons verstand. Daardoor beseffen we nauwelijks hoeveel we zouden kunnen hebben aan ons hart, aan onze intuïtie. Daar komt bij: ons persoonlijke en gezamenlijke verleden bedekt ons hart zo overweldigend dat we de stem van onze intuïtie nauwelijks horen. Laat staan dat we de werking van de Heilige Geest waarnemen en daar gevolg aan durven geven zonder eindeloos te piekeren. Wat een zegen moet het zijn als onze jongeren aan onze gezichten kunnen zien dat ons hart ruimte heeft gevonden bij Christus! Zij merken dan meteen dat wij beter naar hen luisteren, hen beter begrijpen en hen krachtiger durven aanpakken.
Interesse
Stralend van enthousiasme wilde dat jongetje samen met mij een tunnel graven. Niet belemmerd door ontmoedigende ervaringen en vol vertrouwen dat ik met hem mee zou doen. Wie opkijkt naar het kruis en met ootmoed en innerlijke vrijheid verder kan, merkt dat hij opeens diepere belangstelling krijgt voor anderen. Je wordt niet meer aangedreven door je eigen ik of door je positie in de kerk. Je staat niet meer onder de druk dat jíj die jongeren moet redden of de club overeind moet houden. Je hart is leeg en vrij geworden, waarmee je de beschikking krijgt over een machtig stuk gereedschap: onbevangen interesse. Dat uit zich op verschillende manieren: Je gaat langer luisteren en vaker vertellen. Je gaat minder vragen naar argumenten en meer naar achtergronden. Je gaat verschillende jongeren tegemoet treden zoals past bij hun eigenheid.
Hoe komt het toch dat het ons moeilijk valt om onbevangen belangstelling te tonen? Dat we geneigd zijn snel te waarschuwen en eerder over onze kaders te waken dan met onze jongeren mee te lopen? ”Bodemonderzoek” brengt me bij een moeilijk antwoord dat ook niet het enige antwoord is: de last van onopgeloste schuld. Dat klinkt zwaar. Dat is het ook.
Schuldenlast
Op toerustingsavonden in gemeenten met een ligging die veel verschillen vertoont, hoor en voel ik hetzelfde: ouders, kerkenraadsleden en jeugdwerkers met een groot verantwoordelijkheidsgevoel die schuld met zich meedragen, vaak in de vorm van zelfverwijt. Die schuld heeft een collectieve kant en woelt ook in degenen die er weinig last van hebben: als kerken dragen we al eeuwen schuld en trauma met ons mee die we onbewust overdragen van generatie op generatie. Die schuld heeft ook een persoonlijke kant: zondebesef en opvoedingstekorten. Afhankelijk van ons kerkelijke milieu tillen we daar te zwaar of niet zwaar genoeg aan. In beide gevallen blijft het een onopgeloste schuldenlast. Veel kerkmensen, ook jongeren, voelen aan: „Dit is me te zwaar, dit klopt niet met het Evangelie, hier neem ik afstand van. Ik zoek mijn innerlijke vrijheid ergens anders.” De een doet dat in op zichzelf staande Bijbelkringen, de ander in een kerkverband met hetzelfde probleem, weer een ander helemaal los van God. Ze beseffen namelijk ook dat de verdeelde kerken hun eigen boodschap van verzoening en vergeving niet serieus nemen. Waarom zouden ze zich er dan aan binden?
Kunnen we van deze last verlost worden? Is het mogelijk onze jongeren met onbevangen interesse en zonder ballast tegemoet te treden? Ja! Want boven deze kerk schittert het kruis! Vanaf het kruis kijkt onze Heere ons aan en zegt: „Met al die lasten hang Ík hier toch? Je hoeft er niet mee te blijven lopen, hoor! Kom dan en zeg tegen al Mijn kinderen dat ze hier moeten zijn.”
De auteur is lerarenopleider GL aan de CHE en docent catechetiek en kerkelijk onderwijs aan de TUA. Dit artikel is een samenvatting van zijn tweede lezing over het werken met jongeren in de kerk van vandaag, getiteld ”Scherper kijken en beter graven – gereedschappen voor werkers in de kerk” en gehouden op 6 oktober tijdens de Goed in vorm toerustingsdag in Ede. Deel 1 verscheen op 7 oktober.