Meditatie: Gasten en vreemdelingen
In Hebreeën 11 ontmoeten we een rij van getuigen uit het OT. In hun levens zien we dat ze gehoorzaam hebben geluisterd naar de Heere en Zijn Woord. Wat is een overeenkomst van deze geloofsgetuigen?
In onze tekst lezen we dat: zij hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren. Van Jakob lezen we dat met zoveel woorden als hij tegen de farao spreekt van de jaren van zijn eigen vreemdelingschappen en die van zijn vaderen. Met woorden en daden gaven zij blijk van hun vreemdelingschap. Zij hadden hier geen blijvende stad, geen eindbestemming, maar ze waren op doorreis. Met name de aartsvaders waren vreemdelingen omdat zij op Gods roepstem uit het land van afkomst zijn vertrokken. Dit heeft allerlei gevolgen voor het dagelijks leven gehad. Het wonen in tenten en het rondtrekken, het behoedzaam omgaan met de mensen om hen heen, afstand nemen van heidense praktijken. Niet alleen wisten ze van een land van herkomst, maar ook van het land van de toekomst. Zij zijn op reis, naar het land van de belofte, het land Kanaän. Deze belofte gaat nog verder.
Ze zijn niet alleen op reis naar een nieuw aards maar ook naar een hemels vaderland. God had hun een stad bereid, door Jezus Christus. Gasten en vreemdelingen waren ze, omdat ze de belofte van de Heere hebben geloofd en omhelsd. Zij zagen uit naar het nieuwe vaderland.
„De geloofsgetuigen willen ons bemoedigen om staande te blijven”
Zo tekent de apostel hun levens. Hij houdt ons een spiegel voor. Zij hebben beleden. Nu wij een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laat ons met lijdzaamheid de loopbaan die ons voorgesteld is lopen, met het oog op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Zij hebben beleden. Wat is onze belijdenis, in woorden… en in onze daden? Zeggen wij dat hun na: Wij belijden dat we gasten en vreemdelingen op de aarde zijn? Volgen wij hun voetspoor? Dat leren vlees en bloed ons niet, integendeel. Dan is ons bestaan gericht op het hier en nu. De Heilige Geest maakt ons pelgrims. Hij doet ons zoeken de dingen die boven zijn, waar Christus is, niet die op de aarde zijn. Christenen hebben toekomst, en zien verder dan de grens van het hier en nu, en de grens van het levenseinde op aarde. Zij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont.
Juist in een wereld waar veel onrust is onderstrepen we dit. Niet de dreigende machten hebben het laatste woord, de Heere regeert. Hij zal het werk dat Hij begonnen is ook voltooien. Hij doet gasten en vreemdelingen delen in Zijn heerlijkheid. Vreemdeling zijn, daarvoor hoeven we niet berooid uit een ver land te komen. We worden vreemd aangekeken als we bij het Woord van God leven. De moderne mens heeft geen antenne meer voor een leven naar Gods inzettingen, voor de levende God Zelf, maar wil zijn leven naar eigen inzichten leven. We ervaren de vreemdelingschap in onze eigen omgeving. De geloofsgetuigen willen ons bemoedigen om staande te blijven. Zij kenden de praktijk van de vreemdelingschap. Maar het lijden van deze tegenwoordige tijd is niet te waarderen tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden. Hier in de vreemdelingschap, straks het binnengaan in de stad die fundamenten heeft.
„Ik ben, o Heer’, een vreemd’ling hier beneên; laat Uw geboôn op reis mij niet ontbreken.”
„En hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.” - Hebreeën 11:13b