Horatius Bonar riep op tot geloof zonder uitstel
Voor de 19e-eeuwse Schotse predikant Horatius Bonar was ongeloof ook geloof. Geloof in de leugen dat God heden niet gewillig is om mij zalig te maken. Terwijl geloof geen uitstel kan lijden.
Horatius Bonar (1808-1889) had in zijn tijd te kampen met de invloed van de zogenoemde Moderates. Zij zwichtten voor de resultaten van de wetenschap, verzwegen de eeuwige straf en zetten vraagtekens bij de Bijbelse wonderen.
Er woedde ook een andere strijd. De kerkelijke gemeenten wilden zelf bepalen welke predikant zij beriepen, in plaats van de kandidaat te slikken die de instemming van de overheid had.
Dit liep hoog op en leidde in 1843 tot een grote uittocht van predikanten en ouderlingen, onder wie ook de broers Horatius en Andrew Bonar. Zij vormden de Free Church of Scotland. In 1866 werd Horatius Bonar predikant in Edinburgh.
Gouden vat
Daarnaast was er nog een derde front. In het voorwoord van het boekje ”Gods weg van vrede” schrijft Bonar dat velen in zijn dagen God schijnen te zoeken, enige ernst hebben, maar geen vrede met God. Hun godsdienst bestaat uit pogingen om Gods ongenoegen af te wenden. Maar alle valse godsdiensten, schrijft Bonar dan, bestaan uit ernstige pogingen om zich van Gods gunst te verzekeren. Deze mensen willen alleen maar het water des heils drinken uit een gouden vat: een volkomen geloof. Maar water drinken kan ook uit een koperen of ijzeren vat, zelfs vanaf een scherf. Ook het kleinste geloof is toch nog als een vat of een scherf van waaruit het water van de vergeving te drinken is. Als het maar geloof is.
Bonar gebruikte beelden om duidelijk te maken wat geloof is, bijvoorbeeld in zijn boekje ”Hoe zal ik tot God gaan”: Een schip op zee komt in nood en zal gaan zinken. Nu hangt er een touw buiten boord. Eén opvarende hangt eraan. Precies onder dat touw bevindt zich een reddingsboot. De bemanning roept naar de man aan het touw: „Laat je vallen.” De man roept echter: „Daar heb ik geen kracht voor in mijn armen.”
De boodschap is duidelijk. Voor loslaten heb je geen kracht nodig. ”Ik kan het niet” is een uiting van iemand die óf geen goed zicht heeft op wat geloven is óf het gebruikt als een voorwendsel voor ”ik wil het niet”.
Twee aspecten van geloven komen hier naar voren. Het eerste aspect wordt verwoord door Hebreeën 10:39: „Maar wij zijn niet van degenen die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen die geloven tot behouding der ziel.” Het hart van het geloof is: Mijn levensschip zal eeuwig ten onder gaan in de golven van Gods toorn. Geloven is nodig tot behoudenis van de ziel.
Het tweede aspect wordt vertolkt in Romeinen 4:5: „Degene die niet werkt maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.” Geloven is ophouden met werken, stoppen met pogingen om berouw en vroomheid voort te brengen, wil Bonar zeggen. Daarom is ”ik kan niet geloven” een drogreden, die getuigt van onbegrip of onwil. Geloof betekent vrijmoedigheid en vastheid omdat we in Christus toegang tot God hebben. Altijd en onder alle omstandigheden.
Telefoonkabel
Bonar gebruikt ergens het beeld van de telefoonkabel (in zijn tijd was telefonie nog maar net uitgevonden). De telefoonkabel verbindt twee personen op grote afstand met elkaar. Maar als de laatste halve meter van de kabel uit niet-geleidend materiaal bestaat, vervalt de verbinding. Zo overbrugt het geloof de enorme afstand tussen de heilige God en de zondaar. Maar als één stukje van de verbinding geen geloof maar werk is, vervalt de verbinding. Als één stukje van onze vrede met God bestaat uit vertrouwen op mijn zoeken, mijn oprechtheid, mijn ernst, dan is er geen vrede met God.
Gods toorn
De tijd van Horatius is herkenbaar voor ons. De ‘Moderates’ van onze tijd zeggen: Preken over Gods toorn is eigenlijk niet meer aan de orde. Dat roept weerstand op en past niet bij een vriendelijk Godsbeeld. Aan de andere kant zijn er gemeenteleden (vaak de meest serieuze) die God zoeken te bewegen om genadig te zijn. Maar ze durven zich die genade niet toe te eigenen. Ze blijven wachten en hopen op verbetering van hun geestelijke toestand.
Wat leren wij van Bonar? Ten eerste dat we Gods toorn en de vloek van de wet dienen te preken. Met als doel zondaren wakker te schudden. Op zo’n manier dat duidelijk wordt gemaakt: onder die toorn is het geen moment meer uit te houden. Maar ook: alleen in Christus is volkomen verlossing.
We mogen dus niet zo over Gods oordeel preken dat mensen er oud mee kunnen worden. Dan blijft het oordeel op afstand, als een bui in de verte, die er altijd al hing en waar je niet van schrikt.
Geloofsvruchten
Ten tweede leren we van Bonar dat geloof geloof is. Vruchten van het geloof zijn iets anders dan het geloof zelf. Vruchten vólgen op het geloof. Ze gaan er niet aan vooraf.
Geloof is overgave aan God in Jezus Christus. God was in Hem de wereld met Zichzelf verzoenende. Volkomen. Aan die verzoening hoeft niets toegevoegd te worden. In Christus is God gewillig om zondaren zalig te maken. Dat is de inhoud van de Evangelieprediking. De Vader is gewillig om te roepen, de Zoon is gewillig om te verzoenen, de Geest is gewillig om bij Christus te brengen. Eén en al onvoorwaardelijke gewilligheid. Geloven is: je laten zaligmaken door God, Die daartoe in Zichzelf gewillig is.
Onze enige geschiktheid daarvoor is onze ongeschiktheid, onze dood, onze verlorenheid. Niet de beleving daarvan. Niet het feit dat ik al wat leven in mezelf tegenkom. Het Evangelie verkondigt leven voor doden. Er kan in ons geen enkele hoedanigheid zijn die God zou kunnen behagen.
Bevel tot geloof
Bij Horatius Bonar treffen we regelmatig het ”bevel tot geloof” aan. Heel scherp schrijft hij dan: Alles wat u anders doet is onwil, vijandschap en ongeloof. Alles waardoor u wacht om te geloven, is zonde en komt voort uit vijandschap. Ongeloof is ook geloof. Geloof in de leugen dat God heden niet gewillig is om mij zalig te maken. Geloof in de leugen dat ik niet zo verdorven ben dat ik niets goeds te verwachten heb.
De Bijbel roept mij echter niet op om iets te doen om God gewillig voor mij te maken, maar om te geloven dat God voor mij gewillig is. De Bijbel maant om te geloven, nu. De Bijbel roept niet op om te bidden om geloof, maar om te geloven! „Ja, maar ik kan niet geloven.” Kunt u dan wel bidden om geloof? Geloven is niet dat ik bidden kan, maar dat ik als een biddeloos mens me aan genade overgeef, me aan de Heere toevertrouw.
De auteur is hervormd predikant in Kockengen. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij op 28 augustus hield tijdens de Haamstede Conferentie in Elspeet.