Taal: Wat is platitude voor woord?
Regelmatig ontmoet ik een woord dat me doet denken: waar kom jij vandaan? Dit overkwam me onlangs weer toen ik een boek over taal doorbladerde.
Mijn oog viel op het woord platitude, en ineens rees in mijn brein een bovengemiddelde belangstelling voor de herkomst van dit begrip.
Een platitude is een cliché, een zegswijze die zo vlak, zo af- en uitgesleten is dat hij vooral verklapt dat de gebruiker ervan aan een ernstig tekort aan creativiteit en diepgang lijdt.
In het genoemde boek werd een reeks voorbeelden gegeven. Zoals: ”iedereen kent het wel”, ”je kunt er niet meer omheen” en ”in deze onzekere tijden”. Dat zijn dus platitudes.
Het Nederlands leent platitude sinds halverwege de 19e eeuw van het Frans. Daar heeft het dezelfde betekenis. En het is volgens het etymologisch woordenboek „gevormd naar analogie van latitude van plat”.
Het heeft dus te maken met de woordjes plat en latitude, die het Nederlands ook van het Frans leent. Plat heeft in beide talen dezelfde betekenis: vlak. Denk aan plateau.
Latitude betekent: geografische breedte. De latitude van de Kreeftskeerkring is afgerond 23,5 graden noorderbreedte. Latitude stamt af van het Latijnse latitudo. Dat is een combinatie van latus (breed) en het achtervoegsel tudo – dat je zou kunnen vertalen met ”-heid”. Latitude betekent daarom letterlijk: breedheid.
En platitude is dus op een zeker moment ontstaan „naar analogie van latitude”. Ofwel: platitude is ontstaan als vormgenoot van latitude, met een gelijksoortig beginwoordje waar hetzelfde achtervoegsel achter geplakt is. Een platitude is dus letterlijk: een vlakheid.
Er zijn trouwens meer Nederlandse woorden die op -itude eindigen. Vaak zijn die ook via het Frans uit het Latijn geërfd. Attitude (gedrag, houding) bijvoorbeeld. En amplitude (een wis- en natuurkundige term die te maken heeft met de grootte van een hoek en met golflengtes), altitude (hoogte, afstand tot de zeespiegel) en magnitude (eenheid voor de helderheid van een ster).
Het Engels kent ook veel -itudes. Fortitude (standvastigheid), multitude (schare, menigte) en vastitude (uitgestrektheid) bijvoorbeeld. Enkele daarvan wagen de oversteek naar het Nederlands, zoals perfectitude (volmaaktheid), exactitude (nauwgezetheid) en solitude (eenzaamheid). Die schijnen in het informele circuit al volop gebruikt te worden.
Wat inmiddels ook zo’n loepzuivere platitude is: het Nederlands wordt steeds Engelser.
Redacteur Chris Klaasse bespreekt een taalkwestie.
Reageren? chris@rd.nl