Als de predikant in problemen komt
Steeds vaker kunnen een predikant en een gemeente niet samen verder. Door kerkgenootschappen wordt daar verschillend mee omgegaan. Daarom is interkerkelijke bezinning nodig op de predikant, het ambt en het functioneren ervan.
Het interview met de kundige prof. dr. H.J. Selderhuis onder de kop ”Losmaking, afzetting, schorsing: waar gaat het dan over?” (RD 31-7) geeft voor deze bezinning een aanzet. Graag reageer ik hierop vanuit hersteld hervormd perspectief. Ook wil ik aanhaken bij de oproep die Selderhuis doet aan andere kerken.
Ontzetting uit het ambt
De inzet van het interview wordt gevormd door de drie termen „schorsen, afzetten en losmaken”. In de kerkorde van de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) wordt voor de termen ”schorsen” en ”afzetten” de aanduiding „ontzetting uit het ambt” gebruikt. In dat geval wordt de predikant voor onbepaalde tijd uit zijn ambt ontheven, losgemaakt van zijn standplaats (gemeente) en mag hij niet meer „naar een ambt staan”. Een zware maatregel. De kerkorde kent ook twee lichtere maatregelen die van tijdelijke aard zijn, waarbij de predikant een periode geen ambtelijk werk mag verrichten of wordt losgemaakt van ambtsbediening en standplaats, maar na afloop wel weer beroepbaar is. In elke situatie wordt een wachtgeldregeling vastgesteld voor een periode van maximaal zes maanden.
Deze drie mogelijkheden zijn „bijzondere middelen tot handhaving van de kerkelijke tucht”. Hierover wordt binnen de HHK niet door een kerkenraad besloten, maar door een onafhankelijk en onpartijdig college voor het opzicht. Zo’n college bestaat uit predikanten en ouderlingen, alsmede een jurist met adviserende stem. Het is aan een college voor het opzicht om, meestal naar aanleiding van een klacht over de levenswandel van de predikant, een afweging te maken en (gemotiveerd) al dan niet een tuchtmaatregel op te leggen. Daarna is het nog mogelijk om in beroep te gaan bij het generaal college voor het opzicht, dat een definitieve uitspraak doet.
Ontheffing uit het ambt
Voor de term ”losmaking” wordt in de kerkorde van de HHK de aanduiding „ontheffing uit het ambt” gebruikt. De fijnproevers merken het verschil tussen ontzetting (tucht) en ontheffing (ordemaatregel) uit het ambt. Om verschillende redenen kan het gaan ”schuren” tussen predikant en kerkenraad en/of gemeente. Wat dan?
Binnen de HHK wordt niet een kerkenraad van een naburige gemeente ingeschakeld, maar vindt een zogenaamde „buitengewone visitatie” plaats. Zoals Selderhuis terecht stelt, kan immers „het probleem (…) net zo goed bij de gemeente of kerkenraad liggen”. Als vervolgens blijkt dat er „tegen de verdere ambtsbediening van de predikant ernstig bezwaar bestaat”, wordt dit voorgelegd aan een onafhankelijke en onpartijdige commissie. Deze commissie moet aan de hand van een zorgvuldige (en ook langdurige) kerkordelijke procedure beoordelen of tot ontheffing uit het ambt en losmaking van de gemeente wordt overgegaan. Als dat nodig is, wordt de predikant uit zijn ambt ontheven, losgemaakt van zijn gemeente en beroepbaar gesteld. De kerk spreekt hiermee uit dat deze predikant op een andere plaats nog dienstbaar kan zijn. Voor de predikant geldt in zo’n situatie gedurende drie jaar een wachtgeldregeling. Het is overigens mogelijk dat de predikant zelf ontheffing uit het ambt aanvraagt, waarbij in overleg tussen belanghebbenden een regeling wordt getroffen.
Roeping
De gevolgen van een ontheffing zijn voor de predikant en zijn gezin zeer groot. Dat geldt ook voor de kerkenraad en de gemeente. In pastorieën zorgt dat voor worstelingen rond de roeping van God tot het ambt en de roeping naar een specifieke gemeente. In de kerkenraad en gemeente leidt het vaak tot partijvorming, komt het gemeenteleven onder druk te staan, lijdt het geestelijk leven eronder en komen er diepe (geestelijke) vragen.
Oproep
Vanwege de toename van deze problematiek is er bezinning nodig op de predikant, het ambt en het functioneren ervan in deze tijd. De vraag wie nog tot deze dingen bekwaam is, klemt des te meer. Ik deel Selderhuis’ mening dat deze problematiek kerkmuren overstijgt. Dat geldt ook voor de vraag op welke manier met ambtsontzetting en ambtsontheffing wordt omgegaan. De procedures in kerken zijn immers (behoorlijk) verschillend. Hoe kan zo’n situatie worden voorkomen en hoe kan, als het nodig is, een losmaking plaatsvinden met zo min mogelijk schade voor de onderherder, de kudde en bovenal de Naam van Jezus Christus? Kortom: tijd voor een symposium over dit onderwerp als opstap naar verdere bezinning?
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeente te Poederoijen & Loevestein. Hij is gespecialiseerd in het (hersteld) hervormde kerkrecht, doet promotieonderzoek naar prof. dr. F.L. Rutgers (1836-1917) en de verhouding lokaal-bovenlokaal in de kerk en is secretaris van het centrum voor religie en recht aan de Vrije Universiteit.