Voorstander of tegenstander?
Vaak komt het christelijk getuigenis vooral tot klinken in reactie op wat door anderen wordt voorgesteld of gepropageerd. Is dat voldoende?
Het is een open deur als ik stel dat veel seculiere landgenoten vooral van fundamentele christenen weten te vertellen waar ze op tégen zijn, of in elk geval niet vóór. Deze christenen –‘men’ ziet hen doorgaans eerder als fundamentalistisch dan als fundamenteel– zijn immers tegen abortus, tegen euthanasie, tegen het homohuwelijk, tegen ongehuwd samenwonen en tegen geslachtsgemeenschap voor het huwelijk. Deze rij laat zich gemakkelijk veel langer maken.
Begrijpelijk is dat wel. Veelal komt het christelijk getuigenis publiek vooral tot klinken in reactie op wat door anderen wordt voorgesteld, bepleit of gepropageerd. Dat kunnen politici zijn of zogenaamde opiniemakers. Het kan in reactie zijn op wetsvoorstellen en initiatieven of als weerwoord in een publiek debat. Op grond van het Woord van God klinkt dan een stem van verzet, klinkt tegenspraak. En dat is nodig en geboden. Er is zelfs aanleiding voor de vraag of deze tegenstem niet veelal te zwak, te aarzelend en te twijfelend klinkt. Dat neemt intussen niet weg dat dit getuigenis niet het enige is en misschien ook niet het eerste.
Meer nog dan te betuigen waar we tégen zijn, is het nodig te getuigen van wat we vóórstaan. Laten we als voorbeeld het debat over alternatieve samenlevingsvormen nemen. Veelal houdt deelname aan dat debat in dat we duidelijk maken wat daar Bijbels gesproken op tegen is en waarom. En ik heb hiervoor voldoende benadrukt dat dat nodig en geboden is. Is het echter niet minstens zo belangrijk om in positieve zin getuigenis te geven van de plaats, het belang, de waarde, het wonder, de schoonheid, de rijkdom en de zegen van het Bijbelse huwelijk? En dat we dan bij wijze van consequentie, bij de kracht van dit positieve getuigenis, andere posities en overtuigingen kritisch bevragen en zo nodig weerspreken en afwijzen. Dus niet vooral (laat staan alleen) uitdragen hoe het níet zou moeten zijn, maar eerst en vooral hoe het, getuige Gods Woord, wél zou moeten zijn. Of beter nog: hoe het wel mag zijn.
Ook binnen de christelijke gemeente, zowel in de prediking als in het pastoraat en de catechese, is er naar mijn besef belangrijke aanleiding om dit accent te zetten. We reageren veelal op iets wat zich aandient, onrust geeft of zorgen baart. Er zijn bijvoorbeeld altijd wel weer perioden waarin op jongeren in de gemeente een aanzuigende werking uitgaat vanuit kringen waar de kinderdoop als on-Bijbels wordt verworpen en de herdoop met de meeste stelligheid wordt uitgedragen. Vaak weten we ons dan gedrongen om te reageren, dat wil zeggen om aan te geven welke Bijbelse afslagen de anderen missen. En dat kan nodig en nuttig zijn.
Is het echter niet minstens zo belangrijk om onze jongeren en kinderen voor te houden wat de rijkdom van Gods verbond is, een rijkdom die door de doop bezegeld en bekrachtigd wordt? Misschien zit daar het echte probleem. Leggen we uit, en leven we voor, hoe rijk het is om door het geloof Hem lief te hebben Die als Eerste naar ons vroeg? En wat de betekenis daarvan is? En de diepe troost?
Hetzelfde is te zeggen van onreinheid in liefde en relaties. Er dient een Bijbelse vinger op de wonde te worden gelegd. Maar niet nadat eerst en vooral de Bijbelse vinger wordt gelegd bij de wonderlijke, diepe en rijke dingen die de Bijbel over de liefde spreekt.
Of denk aan alle vragen en verwarring rond de identiteit van mensen. Heilige tegenspraak is nodig. Zeker nu identiteit een persoonlijke puzzel is geworden, naar eigen ontwerp te leggen. Maar nooit zonder het Bijbelse getuigenis over onze identiteit als schepsel én de heerlijke werkelijkheid van de nieuwe identiteit van de christen die hij of zij in Christus heeft.
Laat duidelijk zijn waar we op goede gronden tegen zijn. En nog duidelijker wat we op diezelfde gronden voorstaan.
De auteur is universitair docent praktische theologie aan het Hersteld Hervormd Seminarium en hersteld hervormd predikant in Putten. Weerwoord gaat in op vragen die in deze tijd op christenen afkomen.