De slaven van Michelangelo
De ”slaven” van Michelangelo zitten nog half in het marmer en lijken verwikkeld in een heftige poging om zich eruit te bevrijden. Ze doen denken aan een probleem van deze tijd.
In de Galleria dell’Accademia in Florence staan vier beelden van Michelangelo die de ”slaven” of ook wel de ”gevangenen” genoemd worden. Oorspronkelijk waren ze bedoeld voor het grafmonument van paus Julius II in de Sint-Pieter te Rome, maar daar is niets van terechtgekomen. Het graf van deze paus kwam uiteindelijk niet in de Sint-Pieter, maar in de San-Pietrokerk in Vincolo. Ze dateren uit 1525-1530. Ze werden, toen ze hun oorspronkelijke bestemming kwijt waren, door Michelangelo geschonken aan de groothertog van Florence, Cosimo I de’ Medici.
Het opmerkelijke aan deze beelden is dat ze niet af zijn, althans dat lijkt zo. Ze zitten nog half in het marmer en lijken verwikkeld in een heftige poging om zich daaruit te bevrijden. Ze wringen zich letterlijk in allerlei bochten om zich aan het materiaal waarin ze ‘gevangen’ zitten te ontworstelen. Hun vormen verschillen voldoende van elkaar om aparte namen aan hen te geven: de Atlas, de bebaarde, de ontwakende en de jonge slaaf. Twee ervan hebben wel een gezicht, maar nauwelijks enige gelaatsuitdrukking. En de andere twee hebben helemaal geen gezicht, omdat dit nog in het marmer zit. De meeste kunsthistorici zijn het erover eens dat ze met opzet niet af zijn gemaakt. Michelangelo wilde met deze kunstwerken de worsteling van de mens om tot ware vrijheid te komen uitbeelden. Hun uitdrukkingsloze gezichten suggereren dat ze bovendien nauwelijks als persoonlijkheden erkend worden. Ze zijn anoniem gebleven.
Breed begrip
Deze beelden geven aan het begrip ”slaaf” een wel heel brede betekenis. Ze ontlenen deze benaming louter aan het feit dat ze het verlangen tonen om vrij te zijn en dat ze niet als individuen herkenbaar zijn. Wij hebben bij het begrip ”slaaf” al gauw een beperkt beeld voor ogen. Slaven zijn identiteitsloze mensen met een donkere huidskleur die tegen hun wil uit hun land ontvoerd zijn en voor geld door de ene eigenaar aan de andere verkocht worden. Het is terecht dat er tegenwoordig meer aandacht is voor de ernst van deze mensonwaardige manier van omgaan met medemensen.
Ook de kerken hebben in dat opzicht boter op het hoofd. Die hadden beter kunnen weten. In Exodus 21:16 staat klip-en-klaar dat wie een mens ontvoert, of hij hem nu verkocht heeft of nog in zijn bezit heeft, zeker gedood (!) moet worden. Die vorm van slavernij had de kerk dus zonder meer altijd moeten afwijzen. Dat er in de Bijbel veel voorbeelden zijn van slavernij die niet expliciet veroordeeld worden, heeft alles te maken met de bredere betekenis van die term. Zeker in het Oude Testament ging het om mensen die zich uit eigen beweging bonden aan een heer om een schuld af te betalen. Het begrip slavernij is dus breder dan de vorm van slavernij waarvoor nu in allerlei verbanden excuses aangeboden worden.
Regels en bemoeizucht
De mensen die in de genoemde kunstwerken van Michelangelo worden uitgebeeld, worden gekenmerkt door hun worsteling met knellende beperkingen en door hun niet erkend worden in hun eigenheid en identiteit. Daarin doen ze denken aan een probleem van deze tijd dat misschien niet zo gauw als slavernij aan te duiden is, maar wel precies de twee kenmerken van de ”slaven” van Michelangelo heeft. Ik doel dan op het gevoel gemangeld te worden door organisatorische beheersingsdrift, wat door professionals in verschillende sectoren ervaren wordt.
Het speelt bijvoorbeeld in het onderwijs. De professionals daar zijn leerkrachten en docenten die dankzij opleiding en ervaring zelf invulling kunnen en willen geven aan hun verantwoordelijkheid. Maar doordat ze met allerlei regels en bemoeizucht van de overheid geconfronteerd worden, ervaren ze dat aan hen in die professionaliteit geen recht gedaan wordt. Voortdurend worden ze gedwongen om alles wat ze doen te verantwoorden. Naast het gebrek aan vertrouwen in hun professionaliteit dat daaruit spreekt, zijn ze er voor hun gevoel ook onevenredig veel tijd mee kwijt. Tijd die anders besteed had kunnen worden aan het voorbereiden en verzorgen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs.
Op zich is kwaliteitszorg een goede zaak. Wel is het twijfelachtig of kwaliteit zich altijd laat uitdrukken in kwantiteit, zoals in de praktijk bij veel kwaliteitszorg gevraagd wordt. Maar als de professional gaat lijken op de slaven van Michelangelo, die zich in allerlei bochten moeten wringen om te ontkomen aan de dwangmatigheid van die kwaliteitszorg, is er iets mis. Bovendien anonimiseert die kwaliteitszorg zowel leerlingen als leerkrachten en docenten. Net als de beelden van Michel- angelo hebben ze nauwelijks herkenbare ”gezichten” meer. De neiging tot kwantificeren komt voort uit de illusie dat wat je in getallen uitdrukt beter beheersbaar is. Maar de professional voelt zich een gezichtsloze slaaf van het systeem. Niet alleen in het onderwijs, maar ook bijvoorbeeld in de zorg doet dit probleem zich voor. Het oude beheersingsideaal is ook in een zogenaamde postmoderne tijd nog springlevend. Al te gemakkelijk leidt het tot een nieuwe vorm van slavernij.
Slaaf van Christus
De Schrift wijst hier een andere weg. Het valt op hoeveel respect er gevraagd wordt voor de slaven. Het woord voor slaaf wordt vaak vertaald met ”knecht”. Dat zegt wel iets over de status van een ”slaaf”. Paulus vermeldt zelfs met dankbaarheid dat hij een ”slaaf” van Christus is. Als dat woord een sterk negatieve betekenis zou hebben, zou hij het vast niet gebruikt hebben.
Wie hierover meer wil lezen, kan terecht in een artikel van prof. dr. Mart-Jan Paul in het pas verschenen nummer 25 van De Waarheidsvriend, het orgaan van de Gereformeerde Bond. Paulus schrijft in zijn brief aan Filemon over een weggelopen slaaf, die hij bij name noemt: Onesimus. Paulus geeft hem het gezicht dat de slaven van Michelangelo missen. Hij vraagt Filemon om hem als broeder te behandelen. Dan wordt de terugkeer van Onesimus heel wat anders dan een terugkeer naar het knellende marmer waarmee de slaven van Michelangelo worstelen.
Respect voor de professional als individu en erkenning van zijn of haar professionaliteit liggen helemaal in lijn met deze Bijbelse visie op de verhouding werkgever-werknemer. God heeft ieder individueel mens gemaakt, niet bevrijd uit marmer maar geweven in de moederschoot. Als we toch bezig zijn om slavernij af te keuren, laten we dan deze vorm van ‘slavernij’ meteen maar meenemen.
De auteur is hoogleraar christelijke filosofie aan de Technische Universiteit Delft.