Opinieweerwoord

Zijn wij eigenaar of rentmeester?

Reeds in de boeken van Mozes vinden wij voorschriften ter bescherming van mensen die schulden aangingen.

Ds. W.A. Zondag
13 May 2023 10:20Gewijzigd op 15 May 2023 08:00
„Dank niet de rentmeester, maar dank de Eigenaar. Ervaart u dat ook zo? Dat wij helemaal geen eigenaar zijn van de spullen hier op aarde? Eénmaal zullen wij rekenschap moet afleggen. Hebben wij dan alles gebruikt tot Zijn eer, tot uitbreiding van Zijn koninkrijk?” beeld iStock
„Dank niet de rentmeester, maar dank de Eigenaar. Ervaart u dat ook zo? Dat wij helemaal geen eigenaar zijn van de spullen hier op aarde? Eénmaal zullen wij rekenschap moet afleggen. Hebben wij dan alles gebruikt tot Zijn eer, tot uitbreiding van Zijn koninkrijk?” beeld iStock

Zo mocht geen rente over de schuld worden gerekend (Deuteronomium 23:19). Bovendien brak eens in de vijftig jaar het zogenoemde jubeljaar aan (annus jubileus). Het was het jaar van de kwijtschelding. Had iemand vanwege geldgebrek een akker verkocht, dan kreeg hij dit land terug. Bij het bepalen van de verkoopprijs van de akker werd dan ook rekening gehouden met het jubeljaar. Naarmate het jubeljaar dichterbij kwam, werd de prijs lager (Leviticus 25:15-16). Wanneer iemand zichzelf als slaaf had moeten verkopen, dan kreeg hij –eveneens in het jubeljaar– zijn vrijheid terug. Zo werd voorkomen dat iemand in een schuldenspiraal terechtkwam en zelfs levenslang als slaaf zou moeten dienen.

Het jubeljaar had bovendien een religieus motief. Dat blijkt al uit het feit dat het werd ingeluid op de grote verzoendag –de dag van boetedoening en verzoening– met het blazen op de ramshoorn (Leviticus 25:10). De Heere laat op deze dag zien dat Hij dé grote Eigenaar is van het beloofde land, van Kanaän. Het stukje land dat de Israëlieten mochten bewonen –en waarvan de dichter zingt dat de meetsnoeren voor hem in „lieflijke plaatsen” gevallen zijn (Psalm 16:6)– was geléénd. De inwoners dienden te leven als „gasten en vreemdelingen” in dit land (Leviticus 25:23). Ook herinnerde de Heere Zijn volk eraan dat zij ooit als slaven in Egypte hadden gediend en dat niemand minder dan Hijzelf hen uit deze slavernij had bevrijd. Daarom mochten Israëlieten die zich vanwege armoede als slaaf hadden moeten verkopen geen ”slavenbehandeling” krijgen. Totdat het jubeljaar aanbrak, moesten zij behandeld worden als „een dagloner, als een bijwoner” (Leviticus 25:39-40).

Het jubeljaar is volgens de Heere heilzaam, dus goed, voor mensen. Wij kennen dit gebruik niet meer. En dat mogen wij gerust als een gemis ervaren. Het is immers door de Heere Zelf ingesteld. En als Hij het heilzaam acht voor mensen, wat zullen wij hiertegen inbrengen? Toch kunnen wij nog wel naar de géést ervan handelen. Bijvoorbeeld door renteloos geld uit te lenen. Of door een uitstaande schuld die slechts met grote moeite kan worden terugbetaald, kwijt te schelden. In dat verband las ik ongeveer een jaar geleden in deze krant een opmerkelijk bericht. De eigenaar van een groot kantoorpand in Harderwijk had besloten het pand te schenken aan de stichting Gave, een organisatie die zich richt op het verlenen van christelijke hulp aan vluchtelingen. De medewerkers van de stichting Gave merkten dat de eigenaar verheugd was vanwege de bijdrage die hij op deze wijze kon geven. De directeur van Gave zei hierover dat een belangrijke uitspraak van de man hem steeds bijbleef: „Dank niet de rentmeester, maar dank de Eigenaar.” Dat was voor hem cruciaal. Ervaart u dat ook zo? Dat wij helemaal geen eigenaar zijn van de spullen hier op aarde? Wij zijn rentmeesters. Wij beheren hier op aarde de zaken die van de Heere zijn. Want de Heere is de grote ­Eigenaar. „Want de ganse aarde is Mijn” (Exodus 19:5). De bomen, de planten, de dieren, het hout, de (edel)metalen, de stenen, het water. Hij gaf als de grote Schepper de opdracht aan Adam en aan ons allemaal om dit te ­beheren. Zoals een rentmeester het goed van de ­eigenaar beheert.

Eénmaal zullen wij rekenschap moeten afleggen. Als wij voor de troon van God staan. Dan zal de Heere vragen hoe wij met Zijn eigendom zijn omgegaan. Ja, ook met ons lichaam, met onze ogen, met onze oren, met onze handen, met ons verstand, met onze (vrije) tijd en ons vermogen. Hebben wij dan alles gebruikt tot Zijn eer, tot uitbreiding van Zijn koninkrijk? Van nature doen wij dat niet. Dan dienen wij afgod ”Ik”. Maar door wedergeboorte wordt Gods wet in ons hart geschreven. Er komt een nieuwe gezindheid om tot Zijn eer en tot nut van onze naasten te leven. Dan spreken wij de dichter na: „Leer mij, o God van zaligheden, mijn leven in Uw dienst besteden.” Dan geeft het vreugde om bezit en tijd aan te wenden voor de (dienst van de) Heere. Dan mag ik echt rijk worden. Rijk in het doen van goede werken en in het uitdelen (1 Timotheüs 6:18).

De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente in Dordrecht en bijzonder hoogleraar kerk, recht en samenleving (vanuit RMU) aan de TUA. Weerwoord gaat in op vragen die in deze tijd op christenen afkomen. 
> rd.nl/weerwoord

Meer over
Weerwoord

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer