Meditatie: Overvloedige genade
Micha 7:19
„Hij zal Zich onzer weder ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden dempen. Ja, Gij zult alle hun zonden in de diepten der zee werpen.”
Gods kinderen hebben Zijn genade en goedheid geloofd, omdat Hij hen heeft opgehaald uit het modderig slijk van hun verderf, uit de rollende golven van schuld, vloek en eeuwige toorn. Want dit is de genade van Christus, waartoe Hij gekomen is en waarvan het Evangelie getuigt: „Gij zult Zijn naam heten Jezus; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden” (Mattheüs 1:21).
Dit is een eigenschap van het geloof, dat het de goedheid van Christus, voorgesteld in het Evangelie, aanneemt. Zo beschouwen ze het als Zijn goedheid jegens hen, dat zij heilig mogen worden gemaakt en dat de heerschappij van de zonde in hen gebroken wordt, als vrucht van de genade van de Heere Jezus Christus. Zij willen net zo graag geheiligd worden als dat iemand graag verlost wil worden van zijn open zweren. Zij geloven in de gewilligheid van de grote Medicijnmeester om hen te genezen. „Hij zal Zich onzer weder ontfermen, Hij zal onze ongerechtigheden dempen. Ja, Gij zult alle hun zonden in de diepten der zee werpen” (Micha 7:19).
Het enige fundament van hun geloof in de belofte is de getrouwheid van God in Zijn Woord van genade (Galaten 3:4). Gods kinderen zien zoveel van hun eigen slechtheid, dat als mensen of engelen het hadden gezegd, zij het niet hadden kunnen geloven.
Thomas Boston, predikant te Ettrick
(”Derde zevental preken”, 2005)