Meditatie: Ongeloof en achterdocht
Romeinen 4:5
„Doch degene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.”
Er zijn ongelovigen, die niet geloven dat de genade en welwillendheid van Christus tot hen vrije gunst en goedheid zijn. Zulke ongelovigen zijn zielen die niet vernederd zijn. Zij hebben nooit een helder inzicht in hun eigen bovenmatige zondigheid en uiterste onwaardigheid ontvangen. Daarom is het gemakkelijk voor hen te geloven dat Christus’ goedheid voor hen is, want zij hadden nooit enige moeite met de vraag: „Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten?”
Nu, voor hen is het geen genade, maar zij beschouwen het als hun (koude) verschuldigde plicht te geloven. Dat is niet het zaligmakend geloof, dat door Gods Geest wordt gewerkt. „Nu, degene die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade maar naar schuld, maar degene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid” (Romeinen 4:4, 5).
Er zijn ook mensen die hun eigen zondigheid zien, maar niet kunnen zien of geloven dat Christus’ genade en goedheid voor hen is. Zulke ongelovigen zijn ontwaakte zondaars, in wie de wet haar werk doet, maar niet het Evangelie. Er heerst (helaas) een achterdocht jegens Christus in hen, zodat zij niet kunnen geloven dat Zijn hart ooit voor hen open was. Hoewel zij de waarheid van het Evangelie kunnen geloven voor anderen, geloven zij die niet ten opzichte van zichzelf.
Thomas Boston, predikant te Ettrick
(”Derde zevental preken”, 2005)