Kerkelijk(er) denken
Waarom de ‘mening’ van de belijdenis er wel degelijk toe doet en geestelijke mondigheid niet hetzelfde is als geestelijk individualisme.
Soms heb ik een gesprek met iemand die moeite zegt te hebben met wat de kerk belijdt, uitgedrukt en uitgesproken in haar belijdenis. Bijvoorbeeld ten aanzien van de doop, de verzoening, de verkiezing, de heiliging of andere grondstukken van de Bijbelse leer. In zo’n gesprek word je er dan al snel op gewezen dat de belijdenisgeschriften menselijke geschriften zijn die niet gelijk staan aan het Woord van God en hooguit daarvan afgeleid gezag hebben. Dat is uiteraard juist. Overigens is dat ook wat in deze belijdenisgeschriften zelf volmondig beleden wordt. Dat betekent echter zeker niet dat de belijdenis niet meer is dan een mening te midden van de vele meningen. Echter, soms wordt dat wat de belijdenis zegt wel op die manier gewogen en gezien. Waarbij deze ‘mening’ er dan onder aan de streep even veel toe doet als die van mijn kritische gesprekspartner. Die heeft ook zo zijn of haar mening. Soms op niet veel meer gebaseerd dan wat vluchtige theologische lectuur. Maar wel een mening waartegen de belijdenis het af moet leggen.
Ook in dat opzicht lijkt een geestelijk besef van de kerk en de weg die God met de kerk gaat te verbleken. De kerk die staat voor de gemeenschap der heiligen, die zoveel meer is dan de individuele gelovige. Wij staan op de schouders van het verleden; niet zelden als dwergen op de schouders van reuzen. Vandaar ook het uitzicht dat met dit inzicht is gegeven. Om „met al de heiligen” te verstaan –en meer en beter te verstaan– wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft.
Dat gaat over traditie in de beste zin van het woord: dat wat ons overgeleverd is. Dat wat in de weg van de kerk der eeuwen is overgedragen, is overgedragen niet omdat het oud is maar omdat het waarachtig is. Generaties van belijders gaven door hoe de Geest hun het Woord te verstaan had gegeven. Het is oud in de zin van klassiek. Daar komt nog bij dat God in Zijn voorzienigheid de kerk langs deze weg leidde en tot deze belijdenis bracht. Wij zijn als gereformeerde christenen –terecht– kritisch op Rome als het gaat over de verhouding van Schift en traditie. Als we niet oppassen, vergissen wij ons van de weeromstuit echter ook in de waarde van de traditie, namelijk door haar bewust of onbewust te degraderen tot een mening te midden van andere meningen. En soms gaat het nog verder dan dat. Soms wordt de confessionele traditie van de kerk gezien als een vorm van dogmatische vooringenomenheid die ons hindert om onbevangen naar de Schrift te luisteren. Hier is de scherpe vraag op zijn plaats of dit geen geestelijke eigendunk is, waardoor wij menen verder, dieper, meer en beter te zien. Overigens blijkt dat nog niet uit een verdieping in theologie en vroomheid.
Is dit een pleidooi voor confessionalisme, waarbij de letter van de belijdenis toch wel absoluut is? Nee. Wel is het een pleidooi voor kerkelijker –of katholieker– denken als remedie tegen een geestelijk individualisme dat aan de eigen mening hetzelfde gewicht toekent als aan de wijze waarop de kerk der eeuwen het geloof leerde verstaan en belijden. Waarbij ik bovendien graag aanteken dat, als we de confessie verstaan zoals ze verstaan wil worden, er sprake is van een oneigenlijke tegenstelling tussen Schrift en traditie. De confessie wil principieel niets anders dan de Schrift naspreken.
Dat betekent zeker niet dat er geen vragen gesteld mogen worden aan de confessionele traditie van de kerk. Dat hoort bij de geestelijke mondigheid vanwege het Woord. Echter, is het niet een belangrijke gestalte van de ootmoed om zich te voegen naar de wijze waarop de kerk der eeuwen de Schrift leerde verstaan en naspreken? Uitgedrukt in een beleden geloof, dat ook een diep doorleefd geloof was. Dankbaar voor wat de Koning van de Kerk in die weg ons toevertrouwd heeft.
De auteur is universitair docent praktische theologie aan het Hersteld Hervormd Seminarium en hersteld hervormd predikant in Putten. Weerwoord gaat in op vragen die in deze tijd op christenen afkomen.