Brave kinderen, kleine klassen en goed salaris trekken Nederlandse docent naar België
Ondanks het lerarentekort in eigen land vertrokken vorig jaar meer dan duizend Nederlandse leerkrachten richting Vlaanderen voor een baan. Kleine klassen, brave kinderen en een goed salaris zijn de redenen.
In België is er een vergelijkbaar lerarentekort als in Nederland, stelt Monique Fischer (48). „Daarom kan ik hier net zo nuttig zijn als in Nederland. Onderwijs is onderwijs.”
De Nederlandse geeft sinds twee jaar filosofie op een Belgische middelbare school. Ze woont met haar gezin in de Belgische grensplaats Turnhout, onder Tilburg. Ruim twintig jaar geleden komt ze samen met haar man na hun afstuderen in België terecht, nadat ze geen betaalbare woning in Nederland kunnen vinden.
Tot zo’n zeven jaar geleden werkt Fischer in Nederland. Ze geeft onder meer cursussen aan mensen in het bedrijfsleven en aan leerkrachten. In 2016 gaat ze aan de slag bij een organisatie in Antwerpen, waar ze hetzelfde werk doet. Corona gooit echter roet in het eten en Fischer raakt haar baan kwijt.
Daarna doet ze een educatieve master in Leuven en wil ze graag aan de slag als docent filosofie. In Nederland liggen de banen in die richting echter niet voor het oprapen. In Vlaanderen, waar het vak sinds een aantal jaar verplicht is binnen twee richtingen in het middelbaar onderwijs, kan ze in 2021 wel aan de slag op het Sint-Norbertusinstituut in Duffel.
Fischer, die als opleider zowel het Nederlandse als het Vlaamse onderwijs goed leerde kennen, ziet op haar school een „gezonde hiërarchie”. „De leerlingen vertonen uiteraard wel puberaal gedrag, maar ze hebben ook respect voor wie ik als leraar ben. Er is een bepaalde afstand.” De filosofiedocent waardeert onder meer de heldere regels over het niet gebruiken van de mobiele telefoon in de schoolgebouwen. Leerkrachten in Nederland worstelen volgens haar veel meer met „het in bedwang houden van de leerlingen”.
De omvang van de klassen is in Vlaanderen veel kleiner dan in Nederland. „Gemiddeld bestaan de klassen hier uit dertien kinderen. Als een klas meer dan 25 leerlingen heeft, wordt hij gesplitst. Dat is in Nederland echt anders.” Verder zit er meer structuur in de roosters en de lestijden, legt ze uit. „Dat geeft rust en regelmaat.” Volgens de veertiger ligt het nettosalaris van een leraar in Vlaanderen lager dan in Nederland, maar het financiële plaatje is uiteindelijk gunstiger door voordeligere verzekeringen, goedkopere kinderopvang en lagere woonlasten.
De stap naar het Belgische onderwijs viel de Nederlandse niet zwaar. „De leerlingen zijn nieuwsgierig en respectvol en ik heb toffe collega’s.” Ze probeert in haar beginperiode Vlaams te gaan spreken, maar dat laat ze al snel los. „Iedereen verstaat me prima. Het maakt voor de leerlingen niet uit.”
Fischer vindt het wel lastig dat haar Vlaamse collega’s niet altijd direct zeggen waar het op staat. Het is volgens haar het grootste cultuurverschil, waar ze regelmatig tegenaan loopt. „Nederlanders zijn wat meer recht voor z’n raap. Vlamingen spreken zich veel minder makkelijk uit. Daarin leren we telkens weer van elkaar.”
Fischer denkt dat de Nederlandse leraren worden aangetrokken door de goede arbeidsvoorwaarden in het Vlaamse onderwijs. „Mijn salaris is de afgelopen tijd met de inflatie wel vijf keer omhooggegaan. Het wordt automatisch geïndexeerd.”
Maar het positievere beeld van de Vlaamse leerling werkt volgens Fischer ook mee. „Als je als Nederlandse docent in de grensstreek woont, raak je misschien wel geïnspireerd door de verhalen over Belgische scholen. Waar leraren niet massaal overspannen raken door pubers die niet luisteren.”
Straatkinderen
Andrea Baas maakte de overstap naar het Belgische onderwijs al zo’n 25 jaar geleden. Inmiddels is ze getrouwd met een Belg, heeft ze zich laten naturaliseren tot Belgische en spreekt ze meer Vlaams dan Nederlands. „Ik moet er niet aan denken om weer terug te gaan naar Nederland”, vertelt ze.
Nadat ze in 1994 de pabo-opleiding aan de Driestar in Gouda afrondt, is ze op zoek naar avontuur. „Mijn vrienden wisten precies wat ze wilden: huisje, boompje, beestje. Dat leek mij niets. Ik wilde graag iets doen met straatkinderen in Brazilië.” Ze solliciteert voor werk in een zendelingengezin en wordt aangenomen, maar ervaart dat God haar roept naar België. „Zending is uiteindelijk niet alleen iets voor het verre buitenland.” Daarbij komt dat België volgens haar wel degelijk een zendingsland is. „Het overgrote deel van de mensen is katholiek. Velen zijn gedoopt en hebben communie gedaan. Maar God kennen ze niet echt.” Baas gaat aan de slag op een School met de Bijbel in Boekhout, vlakbij Antwerpen.
De school staat echter op omvallen en het jaar erop moet ze alweer op zoek naar een andere baan. Ze schrijft het overkoepelend bestuur van de Scholen met de Bijbel aan en kan aan de slag in Genk. Op die school werkt ze tot op de dag van vandaag, inmiddels als directeur. „Genk is van oorsprong een mijnstadje. Daardoor werkten er veel gastarbeiders. Tegenwoordig is het nog erg multicultureel. Daar voel ik me bij thuis.” Soms zegt ze gekscherend dat ze „alsnog met Braziliaanse kinderen werkt”. „Ik mag vertellen over de vergeving die Christus schenkt aan mensen uit allerlei culturen.”
Als Baas zo’n 25 jaar geleden les gaat geven in België, merkt ze al snel het verschil met Nederlandse scholen. Onder meer het lesniveau is hoger. „Ik stond voor groep 8 en bij wiskunde dacht ik soms echt: hoe moet dit ook alweer.” De lesvoorbereiding vindt ze ook pittiger dan in Nederland. „Belgische leerkrachten zijn gewend om dat thuis te doen. Dus zat ik vaak ’s avonds nog mijn lessen voor te bereiden voor de volgende dag.”
Postvakje
Ook de strikte hiërarchie is voor Baas in het begin flink wennen. „Dan komt de directeur in de les binnen en springen de kinderen op om achter hun stoeltje te gaan staan.” En als ze in de lerarenkamer aan de directeur vraagt of hij even in haar postvakje wil kijken „omdat gij daar nu toch staat”, kijkt de rest van de docenten haar raar aan. „Zoiets hoor je niet te zeggen tegen meneer de directeur en al helemaal niet als nieuweling”, blikt ze lachend terug.
Het taalverschil zorgt in de beginjaren soms voor opmerkelijke situaties. „Na de pauze moesten de kinderen in de rij gaan staan en in stilte terugkeren naar het klaslokaal. Ik begeleidde de kinderen naar binnen en zei dat ze de trap op moesten lopen. Opeens begon iedereen te rennen. Ik schrok me naar.” Als het voorval zich een aantal keer heeft voorgedaan schiet een van de kinderen haar te hulp. „Ge bedoelt dat we traag moeten gaan, dan moet ge stappen zeggen. Lopen is rennen.”
Het vak van basisschooldirecteur is volgens haar –net als in Nederland– door de jaren heen veranderd. „De planlast (administratieve rompslomp, RvdS) is groot. Coronageld kunnen wij niet vrij besteden. Wij krijgen per doeleinde een aparte subsidie, bijvoorbeeld voor CO2-melders. We moeten verantwoorden dat we die melders gekocht hebben van dat geld.”
Toch heeft ze totaal geen behoefte om terug te keren naar Nederland. „Mijn zus is docent in Nederland. Van haar hoor ik veel verhalen over drukke kinderen en klagende ouders. Geef mij dan maar België. Ik moet misschien wat meer moeite doen om ouders op school te krijgen, maar mensen zijn beleefd en de kinderen houden zich vaak aan de regels.”
Daarnaast is Baas de Belgische cultuur gaan waarderen. „Nederlanders lijken opener en enthousiaster, maar als je een Belg kent, dan ken je hem ook echt.” De spontaniteit van haar noorderburen komt op haar wat oppervlakkig over. „In Nederland kun je bij wijze van spreken al met een wildvreemde in het toilet van een restaurant een goed gesprek hebben. Belgen doen dat niet, die groeten alleen.”
De gemoedelijkheid, gastvrijheid en oprechtheid hebben ervoor gezorgd dat ze nooit meer weg wil uit het land waar ze een kwarteeuw geleden haar roeping vond. „België en Genk hebben mijn hart gestolen.”