Dat studenten die voor hun studiefinanciering van het leenstelsel afhankelijk waren pech hadden, mag niet in een context van ”onrechtvaardigheid” en ”onbetrouwbare overheid” worden geplaatst.
De maatschappelijke polarisatie heeft nog nauwelijks grip gekregen op mijn familieleven. Maar nu dreigt regeringsbeleid toch roet in het eten te gooien. Vier van mijn vijf kinderen zijn van de studiebeurspechgeneratie. Zij spreken van onrecht en ik word onder druk gezet om handtekeningenacties van bezorgde ouders te ondertekenen. Ik weiger want ik vind de argumenten van die bezorgde ouders niet zo sterk. Hebben mijn kinderen, net als veel andere kinderen, dan geen pech? Jazeker, dat zij geen volledige compensatie van de overheid kregen, is voor deze generatie een flinke financiële tegenvaller in vergelijking met… ja met wie eigenlijk? ‘De’ studenten vóór hen? Dat is overdreven gesteld want zolang bestond die basisbeurs voor alle studenten nou ook weer niet. Ook moeten we, met alle respect, de pech niet overdrijven. We lezen vaak dat studenten „met een flinke studieschuld” blijven zitten; in die context zien we studenten borden omhoog houden met teksten als ”Ik heb 70.000 euro schuld”. Dat is buitengewoon sneu maar niet relevant in deze discussie: de tegemoetkoming van de overheid gold ook voor invoering van het leenstelsel niet dat gehele bedrag. Het ging in veel gevallen om 13.000 tot 20.000 euro. De rest van de schuld was er anders ook geweest.
Onjuiste context
Maar dit is niet het belangrijkste punt dat me ervan weerhoudt te tekenen. Het belangrijkste is dat de kwestie in een context van ”onrechtvaardigheid” en ”onbetrouwbare overheid” wordt geplaatst. Dit is namelijk geen onrechtvaardigheid. Onrechtvaardigheid betekent dat de regels zoals ze gelden niet op jou worden toegepast of dat de regels zelf vanuit een fundamenteel perspectief (bijvoorbeeld mensenrechten) onrechtvaardig zijn. Dat alles is hier niet aan de orde. Dit is geen toeslagenaffaire. De voor het leenstelsel geldende regels werden gewoon toegepast en de keuze om de basisbeurs af te schaffen, past ook in een ruimte om naar eigen inzicht te handelen die een democratische overheid moet kunnen hebben.
Dat de regels na een aantal jaren weer worden afgeschaft, is ook niet iets waar je vanuit een democratische visie altijd maar bezwaar tegen kunt maken, zeker niet als aan de invoering en de afschaffing van het leenstelsel een politiek proces is voorafgegaan. Enerzijds kun je zeggen: gelukkig is de overheid haar lerende vermogen nog niet helemaal kwijtgeraakt. Anderzijds kun je zeggen: nieuwe partijen, nieuwe regels. Opnieuw: hiermee zeg ik niet dat deze studenten geen flinke pech hebben gehad. Maar ”pech hebben” is wat anders dan onrechtvaardig behandeld worden.
Onbillijk
In de ethiek is ”het onbillijke” een belangrijke categorie. Iets is onbillijk als bij de opstelling of implementatie van regels die voor iedereen gelden totaal geen rekening wordt gehouden met jouw specifieke omstandigheden: een te grote fixatie op het voor iedereen op dezelfde manier toepassen van de regels pakt dan onrechtvaardig uit. Iedereen met Kerst telkens een vleespakket geven, pakt onbillijk uit voor de vegetarische medewerker.
We kunnen met enige goede wil de situatie van de pechgeneratie onbillijk noemen. De verschuiving van het onrechtvaardige naar het onbillijke is politiek en ethisch gezien echter een belangrijke. De rechten die men kan claimen ten opzichte van het onbillijke zijn veel beperkter dan die ten opzichte van het onrechtvaardige.
Vroeger was het oordeel over het onbillijke het (hopelijk genadige) oordeel van de soevereine heerser. Die tijd is voorbij. Nu beslist de politiek daarover en die heeft beslist dat studenten slechts een beperkte compensatie krijgen. Ik kan het daarmee oneens zijn en ik kan beamen dat de pechgeneratie pech heeft. Maar als ik naar de zin van mijn kinderen handel en meega in het huidige debat over de pechgeneratie, dan moet ik plotseling beamen dat hun onrecht is aangedaan en dat de overheid op nóg een vlak onbetrouwbaar is gebleken. Daar ga ik niet in mee.
De auteur is hoogleraar ethiek aan Tilburg University.