Vrome woorden en kritische vragen
Soms kun je als mens worstelen met stichtelijke lectuur en stichtelijke gesprekken. Hoe voorkom je dat je een rol gaat spelen, dat je vroom gaat meepraten terwijl je diep vanbinnen met allerlei onuitgesproken vragen zit?
Ik heb het als kind vaak moeilijk gehad met stichtelijke boeken. Iedereen zei dat dát de beste boeken waren om te lezen: oudvaders, prekenbundels, meditaties, de ”Christenreis” en de kerkgeschiedenis van Vreugdenhil. En bekeringsgeschiedenissen van vroeg overleden kinderen uit de bevindelijke traditie. Ik hield destijds veel van de verhalen uit de kinderbijbel, maar vond het lezen van zulke stichtelijke boeken vaak een corvee.
Het kwam misschien wel door het soort boeken, zeiden vriendinnen op de middelbare school. Ik moest maar eens wat anders proberen. En dus las ik ”Het kruis in de asfaltjungle” en ”Vergeef mij, Natasja”, en in de jaren die volgden ook nog wel wat meer evangelisch getinte lectuur.
Maar mijn probleem bleef bestaan. Ik lás het allemaal wel, en soms vond ik het ook wel boeiend of bijzonder, maar ik werd er niet door geraakt. Alsof de schrijvers mijn taal niet spraken. Andere mensen, mensen die ik kende, hadden soms veel aan een preek, aan een boek, aan een dagboekstukje. Zeiden ze. Ik wist natuurlijk niet hoe diep ze dat dan voelden, misschien voelden ze wel hetzelfde als ik en wás dat het gewoon.
Ik besefte pas dat er meer was op het gebied van christelijke lectuur, toen ik, zo tussen de vijftien en de twintig jaar oud, boeken begon te lezen die ineens wél een verpletterende indruk maakten. ”De mantel” van Lloyd C. Douglas, ”Dood van een non” van Maria Rosseels, ”Brieven uit de hel” van C. S. Lewis – om zomaar drie titels te noemen. Stuk voor stuk afkomstig uit een wat bredere christelijke traditie, en, belangrijker nog, geen prekenboeken of exemplarische verhalen, maar psychologisch-realistische literatuur. Blijkbaar was dat het genre dat ik nodig had.
Achteraf heb ik me vaak afgevraagd: waar zat ’m dat nu in, dat deze boeken me wél raakten? En ik denk dat het antwoord iets te maken heeft met hoofdpersonen waarmee ik me kon identificeren. Hoofdpersonen die worstelden met de allermoeilijkste vraag: Is het christelijke geloof wel echt waar?
Toe-eigening
Ik had me soms eenzaam gevoeld met die vraag, omdat ik (natuurlijk onterecht) dacht dat ik de enige was. Veel mensen in mijn omgeving leken allereerst met een andere vraag te zitten: „Is het geloof wel voor mij, mag ik me het heil zomaar toe-eigenen?” En ik kon me voorstellen dat het lezen van Calvijn of Smijtegelt, van Erskine of Spurgeon daar erg bij kon helpen.
Anderen waren vooral bezig met het ontdekken van Gods plan met hun leven. Die zagen in elke gebeurtenis, in elke tekst, in elke uitredding Gods bijzondere zorg voor hun leven. Zij hadden altijd reden tot dankbaarheid en lofprijzing. Ik kon me voorstellen dat die graag inspirerende stichtelijke verhalen lazen, over mensen die altijd antwoord kregen op hun gebed.
Maar zelf piekerde ik over de vragen die ik van kinds af aan voor mezelf gesteld heb: „Wie is God en hoe kan ik Zijn stem verstaan? Is het christelijke geloof, compleet met allerlei theologische spitsvondigheden, geen menselijk verzinsel?” Als je daarmee zit, ben je niet geholpen met preken of andere stichtelijke lectuur die eenvoudig uitgaat van het feit dat iedereen wel in de God van de Bijbel gelooft.
Ik wist niet of je zulke vragen wel mocht stellen, en sowieso dacht ik dat het beter was om de anderen er maar niet mee lastig te vallen. Vergelijk het met samen luisteren naar een preek: als een ander daar veel aan gehad heeft, ga jij die preek niet zitten afkraken, want je wilt de zegen van de ander niet wegnemen. Dat betekende dat ik probeerde mee te denken in andermans ervaringen, maar dat ik zelf niet zo gauw eerlijk zou vertellen welke vragen me bezighielden. Ik was bang voor stichtelijke dooddoeners.
Daarom was het lezen van de boeken van Douglas, Rosseels en Lewis –en anderen– zo bevrijdend. Ik besefte dat deze schrijvers niet altijd binnen de reformatorische lijntjes kleurden en ook niet op alle punten de waarheid in pacht hadden, maar ze durfden wél de grote vragen onder ogen te zien. En dat leidde bij hen niet tot ongeloof, zoals bij andere schrijvers die ik las. Dat kón dus. In hun verhalen werd Gods aanwezigheid in de wereld tastbaarder dan ooit.
In de loop van de jaren leerde ik ook andere talen spreken en waarderen. Ik leerde dat er in de kerkgeschiedenis wel degelijk theologische en stichtelijke geschriften waren –die van Revius bijvoorbeeld, of van Calvijn– die ik verstaan kon. Maar nog altijd houd ik het meest van verhalen die eerlijk en realistisch zijn. Waarin mensen níét voorbeeldig zijn en níét de geijkte vrome dingen zeggen. Of het nu interviews zijn of romans of historische verhalen. Gelukkig staan er in de Bijbel zelf veel van dat soort verhalen.
Die ervaring zal niet voor iedereen herkenbaar zijn, want er zijn nu eenmaal heel verschillende soorten mensen. De een hoort graag stichtelijke woorden, de ander leest het liefst voorbeeldverhalen, de derde heeft behoefte aan iets confronterends en de vierde kan niet anders dan moeilijke vragen stellen. Dat zegt allemaal nog niet zoveel over de inhoud of de echtheid van het geloof, het zegt meer iets over je karakter.
Elk mens, schreef Calvijn, moet zijn eigen plaats en rol in het leven kennen, want wie een ander speelt dan hij is, is een hypocriet. Dat geldt, denk ik, ook en juist op dit terrein. Wij, in reformatorische kringen, weten vaak precies welke woorden we moeten gebruiken, welke toon we moeten aanslaan. We weten hoe we gelovig of bevindelijk moeten overkomen. Maar hoe blijf je eerlijk voor jezelf, eerlijk voor God?
Het lijkt me in elk geval voor alle soorten karakters van belang dat je goede ervaringen opdoet met mensen en boeken die je eigen taal spreken en je diepste vragen adresseren. Pas daarna kun je de boeken in andere talen weer eens proberen. In het diepe besef dat het geloof een onverklaarbare gave van God blijft. Ondanks de vrome woorden van de een. Ondanks de kritische vragen van de ander.
De auteur is schrijver en journalist.