Klaas Bokma: onverschrokken pionier van het Reformatorisch Dagblad
Een zakenman was de zaterdag overleden Klaas Bokma (91) zeker. Goede financiële resultaten waren voor de eerste directeur van het Reformatorisch Dagblad (RD) belangrijk. Maar ze waren bij hem geen doel op zich. Dat geld had hij nodig om zijn missie te realiseren: een krant uitgeven die een boodschap bevat voor heel het volk.
Veel sollicitanten kreeg het bestuur van het RD niet toen het in 1970 adverteerde voor een directeur. Maar dat hoefde ook niet. Na één gesprek met de toen 39-jarige Bokma uit Sappemeer wisten de bestuurders het: dit is onze man. „Pionieren, een bedrijf van de grond tillen was een kolfje naar zijn hand”, zei later J.H. Koppelaar, de president van de raad van bestuur.
Vrienden probeerden Bokma af te houden van het aanvaarden van de directie van een krant die nog moest starten. Maar na aanvankelijke aarzelingen wist Bokma dat hij het moest doen. „Het werd me steeds duidelijker dat het Gods weg was. Nooit heb ik spijt gekregen van de stap, hoewel het toen, puur zakelijk gezien, niet verstandig was”, zei hij later.
Gemakkelijk was het begin niet. Bokma begon met 20.000 mensen in de kaartenbak. Zij zouden abonnee willen worden. Bij de start bleken slechts 16.000 mensen voor de nieuwe krant te willen betalen. Journalisten met ervaring waren er niet, afgezien van chef-redacteur Bert van der Ros. Zowel binnen als buiten de achterban klonken luid allerlei bedenkingen: „Dit is geen haalbare kaart.”
Bokma zelf zei tegen mensen die bij het bedrijf wilden komen werken dat de kans reëel was dat de onderneming mislukte. „Maar ik geloof dat het wel slaagt,” voegde hij er altijd aan toe. En die zin was voor hem doorleefd. „Het RD is niet primair onze zaak. Het is de Heere Die helpt en Hij zal het ons doen gelukken”, zei hij eind maart 1971 tijdens de startbijeenkomst met personeel en betrokkenen.
Principes
De krant die Bokma voor ogen stond had een boodschap voor de hele samenleving. Met die overtuiging voerde hij de ene na de andere abonneeactie. Avond aan avond trok hij het land in om nieuwe abonnees te werven. Als mensen zeiden: „Een krant is maar een krant”, zei hij: „Zegt u dan ook: Godsdienst is maar godsdienst?”
Steeds weer verzon hij opvallende acties, zoals in 1979 het versturen van een brief per exprespost „met een indringende boodschap” aan alle bestaande abonnees. Daarin wees hij erop dat „slechts” 44 procent van de reformatorische achterban het RD las. Het was hem tot grote vreugde dat er bij zijn afscheid meer dan 50.000 abonnees waren.
De kring die Bokma wilde bereiken, was groot. Bij zijn afscheid zei hij: „Ik maak er geen geheim van dat ik de krant breed wil laten uitstralen, maar met behoud van principes. Dat is een zaak die op onze schouders rust, want heel Nederland moet eigenlijk door ons bereikt worden.” Typerend was dat hij er in 1976 voor pleitte om ook de kerkdiensten van –verontruste– Gereformeerde Kerken in de rubriek Predikbeurten te vermelden. Op dat punt verschilde hij met de hoofdredactie, die de grenzen nauwer trok.
Van de RD-medewerkers eiste Bokma dat ze hard werkten en zuinig waren. Wie klaagde over werkdruk, stond vaak weer snel buiten. Oud-medewerkers herinneren zich dat in de begintijd zeventig uur werken per week geen uitzondering was. En Bokma leerde dat „je een bedrijf bouwt met stuivers en dubbeltjes”. Als werkstudent bij het RD herinner ik me dat persberichten niet mochten worden weggegooid. De blanco achterkant was volgens Bokma bruikbaar als kladpapier.
Tegelijk was de RD-directeur een vader voor zijn mensen. Hij was betrokken op hun persoonlijke omstandigheden. Zo regelde hij met een projectontwikkelaar dat die een aantal woningen reserveerde voor RD-collega’s. Hard werken beloonde hij. En hij stimuleerde mensen om zich te ontwikkelen. „Iedere soldaat heeft de maarschalksstaf in zijn ransel”, zei hij vaak.
Binnen en buiten het bedrijf was Bokma bekend om zijn onverschrokkenheid. Zo trotseerde hij midden jaren zeventig het besluit van het bestuur om geen advertenties op te nemen voor grammofoonplaten. Bokma deed het toch „omdat ze een goede boodschap brachten”. Achteraf zei hij tegen het bestuur dat hij „ongehoorzaam was geweest”.
Betrokken
Maar ook naar relaties toe toonde hij niet voor een kleintje vervaard te zijn. Toen krakers en het gemeentebestuur van Apeldoorn de plannen dwarsboomden om van een pand aan de Kanaalstraat een RD-kantoor te maken, spande hij tegen beide een kort geding aan. En tot ieders verrassing won hij beide. Spraakmakend was dat hij zich er niet bij neerlegde toen bij Wegener, waar de krant werd gedrukt, een staking uitbrak. Op listige wijze wist hij –tot grote ergernis van de stakers en vakbonden– toch een afgeslankte editie van het RD te brengen. „Bokma deinst nergens voor terug”, schreef een van de dagbladen. Toch was er wel iemand voor wie hij dat wel deed: zijn vrouw Trijntje.
Ook in kerkelijke kring trad hij onafhankelijk op. Zo was hij bereid om –tegen kerkelijke besluiten in– een meditatie te houden voor de radio. Oorspronkelijk behoorde Bokma tot de Christelijke Gereformeerde Kerken. Reeds voor zijn komst naar het RD sloot hij zich aan bij de Gereformeerde Gemeenten. In dat kerkverband diende hij als diaken, in Groningen, en als ouderling, in Apeldoorn. Na zijn verhuizing naar Veenendaal was hij ouderling in de christelijke gereformeerde kerk (Veenendaal-Pniël) in die plaats.
Tijdgeest
Behalve zijn inspanningen voor het RD was Bokma op vele andere terreinen actief. Hij richtte het familieblad Terdege op en begon de gezinsbeurs Wegwijs. Hij nam het initiatief tot de oprichting van stichting Draagt Elkanders Lasten. Met acties onder abonnees werd geld bijeengebracht voor (hulp)organisaties. Dat leidde mede tot de oprichting van Stichting Schuilplaats en het Gereformeerd Psychiatrisch Ziekenhuis. Bokma was zeer betrokken op het volk Israël en maakte deel uit van het bestuur van de stichting Vrienden van het Cheider en van het Shaare Zedek Ziekenhuis.
In 1991 ging hij op zestigjarige leeftijd met pensioen. Hij wilde „niet wachten tot men hem wegkeek”. De moeiten zijn hem die laatste dertig jaar niet bespaard. Het overlijden van zijn vrouw en van een dochter grepen hem aan. Over de kerkelijke ontwikkelingen binnen de gereformeerde gezindte maakte hij zich ernstig zorgen. Hij was blij dat er meer zicht op elkaar was gekomen „maar inhoudelijk gaat het de verkeerde kant op. We worden meegevoerd door de tijdgeest.”
Toch eindigde hij in zijn laatste interview met Terdege niet in mineur. Hij zei sterk te verlangen naar de eeuwige heerlijkheid. „Ik wil niet naar de hemel om in de eerste plaats van mijn pijn en verdriet af te zijn, maar om God groot te maken. Het is mijn diepste wens Hem eeuwig toe te zingen.”