„En aangedaan hebt de nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft.” Deze nieuwe schepping wordt een geboorte uit God genoemd, om de volgende reden: die geboren is, wordt gelijk aan degene uit wie hij geboren is. Zo wordt de ziel dan Gods natuur deelachtig (2 Petrus 1:4) en ontvangt de gelijkenis van Gods beeld. „En aangedaan hebt de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld van Degene Die hem geschapen heeft” (Kolossenzen 3:10). En wij worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van de Geest des Heeren (2 Korinthe 3:17). Door de geboorte komt er in het geboren schepsel een grote liefde en betrekking. „Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijn Sterkte!” (Psalm 18:2). „De oprechten hebben U lief” (Hooglied 1:2). De geboorte is een wonderlijk werk, dat alle begrip te boven gaat. „Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt en mij tot stof zult doen wederkeren. Hebt Gij mij niet als melk gegoten en mij als een kaas doen runnen? Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed, met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten” (Job 10:9-11). „Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken; ook weet het mijn ziel zeer wel” (Psalm 139:14). Maar zo is het ook met deze instorting van het geestelijk leven: „De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid…” (Johannes 3:8). _J. van Lodenstein, predikant te Utrecht_ (”Verzameling van Keurstoffen”, 1748)