Column Mariska: Spin
Ik heb het nieuws op verschillende manieren langs zien komen. Ook in het RD. Dat behalve de wolf ook de valse wolfspin opmars maakt in Nederland. Blijkbaar zit het in de naam.
Nu is er een verschil met de gewone wolfspin. Deze valse variant blijkt namelijk ook echt vals, hoewel dat woord daar niet op slaat. Dat bijvoeglijk naamwoord staat er vooral voor omdat hij op de wolfspin lijkt, maar er niet echt familie van is (vals dus). Het neemt niet weg dat hij kan aanvallen als hij zich bedreigd voelt. En dan blijkt-ie nog eens giftig ook.
Hoe ik dit allemaal weet? Dankzij Google. En dat is nu net het probleem. Want: op sommige zaken moet je vooral niet googelen. Je vindt dan namelijk altijd wat je wilt horen. Of eigenlijk: wat je niet wilt weten, omdat het je angst aanwakkert.
Het gekke is nu: ik ben niet bang voor spinnen. Tenminste, dat was ik nooit. Nou ja, een klein beetje dan. Maar ik heb, als er niemand was om me te redden, best wel eens zo’n beestje zelf naar buiten gewerkt, of opgezogen – om de stofzuiger daarna heel lang aan te laten staan, waarna ik de eerstkomende weken niet meer durfde te stofzuigen. Ook heb ik er –ik geef het eerlijk toe– weleens een platgestampt. En heel misschien weleens, een heel kleintje, met erg veel wc-papier tussen m’n handen fijngeknepen.
Maar nu ik in bed lig, half slapend, half wakend, en bovenaan de muur tegenover me een spin zie gaan –veel te snel naar mijn idee, want waar gaat-ie heen?– heb ik het gewoon even gehad. Beelden van de wolfspin flitsen door m’n hoofd. En het dier begint ook nog eens verdacht veel op een wolf te lijken, klaar voor de aanval, met dat felrode tandvlees boven die enorm puntige, witte hoektanden.
Oké, dit is het moment om mezelf tot de orde te roepen. Waar maak ik me ook druk over, als je zo’n spin naast de wereldproblemen legt? Dit exemplaar heeft bovendien een dun lijf, dus geen harige poten. En lijkt verder ook totaal niet op het dier dat ik op een foto zag.
Ik roep naar beneden, waarna de held van dit verhaal het dier laat weten zich voortaan niet meer in de slaapkamer op te houden. Mijn dank is groot. Maar waarom word ik die nacht dan toch tien keer wakker om te controleren of hij en zijn familie ook echt luisteren?