Johannes Calvijn

Artikelen over Johannes Calvijn.

Alle artikelen met deze tag

Johannes Calvijn

Jeugd in Noyon

Johannes Calvijn –eigenlijk Cauvin– wordt geboren op 10 juli 1509 in Noyon, een stadje in Noord-Frankrijk. Hij komt uit een familie van schippers en handwerkslieden, maar vader Gérard Cauvin maakt snel promotie. Hij verwerft in 1497 het burgerschap en schopt het tot procureur van het kapittel, het kerkelijk bestuurscollege van de stad.

Johannes komt uit een groot gezin. Gérard en zijn vrouw Jeanne le Franc krijgen zeker zeven kinderen: vijf jongens en twee meisjes. Johannes is de tweede zoon.

Moeder is een vrome vrouw. Zij neemt kleuter Johannes mee naar processies en naar de bedevaartplaats Ourscamp, enkele kilometers buiten Noyon. Daar mag Calvijn een reliek van de heilige Anna kussen.

Zijn vader is meer geïnteresseerd in rijkdom en macht. Hij overlijdt in 1531, geëxcommuniceerd vanwege gesjoemel rond de nalatenschap van twee priesters. Calvijns oudste broer Charles, die priester is, weet absolutie te regelen, zodat hun vader alsnog in gewijde grond begraven kan worden. Maar ook Charles wordt geëxcommuniceerd, omdat hij een kanunnik van de kathedraal heeft beledigd en een andere geslagen.

In de kathedraal van Noyon heeft Johannes Calvijn sinds de lente van 1521 een eigen altaar, gewijd aan La Gésine, de barende maagd. Een deel van de opbrengst –enkele mudden graan per jaar– is bedoeld om zijn opleiding te bekostigen. Als kapelaan ontvangt hij de tonsuur, de kruinschering.

Calvijn is zes jaar als zijn moeder overlijdt. In Noyon bezoekt hij het Collège des Capettes, een onderwijsinstelling die onder toezicht van het kathedraalkapittel staat. Op 14-jarige leeftijd gaat hij in Parijs studeren: aan het Collège de la Marche en het Collège Montaigu. Vervolgens studeert hij rechten in Orléans en Bourges, onderbroken door een talenstudie aan het Collège Royal in Parijs.

Calvijns eerste wetenschappelijk geschrift verschijnt in 1532: een commentaar op het door de Romeinse wijsgeer Seneca geschreven boek ”De Clementia”. Maar dan verandert zijn leven vergoed: Calvijn keert zich af van de „bijgelovigheden van het pausdom.”

Predikant in Genève

De burgers van Genève kiezen op 21 mei 1536 de kant van de Reformatie. Onder ede zelfs, maar dat betekent niet dat de bevolking ook meteen protestants denkt en leeft. „Er werd gepreekt”, blikt Calvijn in 1564 terug, „maar dat was dan ook alles. Men ging weliswaar op zoek naar beelden en die werden ook verbrand, maar er was op geen enkele wijze sprake van reformatie. Alles was in verwarring.” Op verzoek van Guillaume Farel gaat de jonge Calvijn werken aan de verdere hervorming van de Zwitserse stad. Hij wordt predikant van de St.-Pierre.

Orde, daar heeft de jonge kerk het meest behoefte aan. De drie predikanten van Genève –Calvijn, Elie Corault en Farel– bieden de raad van de stad in januari 1537 een hervormingsplan aan, waarin wordt gepleit voor het regelmatig vieren van het avondmaal (op zijn minst iedere zondag, maar omdat de gemeente daar nog niet aan toe is één keer per maand), het zingen van psalmen, onderricht van de jeugd en huwelijkswetgeving. Een maand later verschijnt er ook nog een catechismus en een geloofsbelijdenis, waarin staat dat de Schrift alleen de regel is voor geloof en levenswandel.

Het is de bedoeling dat alle inwoners van Genève beloven zich aan de geloofsbelijdenis te houden. Dat blijkt gemakkelijker gezegd dan gedaan, want ook binnen de raad wil niet iedereen zijn handtekening onder de belijdenis zetten. Wie weigert, wordt verbannen.

Als de overheid de predikanten oplegt om enkele gebruiken van de kerk in Bern inzake feestdagen, doop en avondmaal over te nemen, lopen de spanningen verder op. De raad besluit op 23 april 1538 Calvijn en Farel uit Genève te verbannen. „Ze hebben me weggejaagd”, zegt Calvijn er later over.

Hij verlaat de stad en reist via Bern en Zurich naar Basel. Daar werkt hij aan een nieuwe uitgave van de ”Institutie”, een uitleg van onder meer de Tien Geboden en de Apostolische Geloofsbelijdenis.

Op aandringen van de reformatoren Martin Bucer en Wolfgang Capito vertrekt Calvijn naar Straatsburg, om daar predikant te worden van de Franse vluchtelingengemeente.

Opnieuw in Genève

Calvijn is terug in Genève. Wanneer de reformator voor het eerst weer op de preekstoel staat, wacht de gemeente met spanning af wat hij gaat zeggen. Het valt mee. Calvijn begint niet over zijn verbanning, maar gaat gewoon verder bij het Bijbelgedeelte waar hij in 1538 is gestopt.

De dagen van Calvijn zijn goed gevuld. Hij preekt bijna dagelijks (vanaf 1549 tien keer per veertien dagen), geeft colleges en vergadert met de raad.

Een nieuwe kerkorde (1541) moet het leven van de gemeente in goede banen leiden. Maar opnieuw leveren de regels over tucht en excommunicatie problemen op tussen de stadsraad en de kerken­raad. Pas in 1555 komt er een oplossing. „Onlangs is eindelijk na lange strijd besloten dat ons het recht van excommunicatie toekomt”, schrijft Calvijn aan de Zwitserse hervormer Heinrich Bullinger.

Strijd is er ook met de „vijanden” van de Reformatie, zoals Bolsec (over vrije wil en uitverkiezing) en Servet (over Drie-eenheid, erf­zonde, kinderdoop en rechtvaardiging door het geloof). Calvijn schrijft in 1543 een paar felle boekjes tegen relikwieën, tegen de vrije wil en over de vraag hoe gereformeerden zich te midden van rooms-katholieken moeten gedragen.

De eer van God en het heil van mensen, daar gaat het Calvijn om. In 1559 verschijnt de laatste editie van zijn Institutie, waarin hij zegt dat predikanten „het huis van Christus moeten bouwen, dat van de satan omverwerpen; de schapen weiden, de wolven ver­nietigen; de leerzamen onderrichten en aanvuren.” En dat alles door het Woord van God.

Op zijn sterfbed

In het Reformatiemuseum in Genève hangt een intrigerend schilderij van Calvijn op zijn sterfbed. De kerkhervormer, mager en bleek, spreekt voor de laatste keer met collega-predikanten en raadsleden uit Genève. Twee vrienden ondersteunen hem met een kussen in de rug. Met de vingers van zijn linkerhand roert Calvijn de Bijbel aan. Want die stempelde zijn leven.

Calvijn heeft een zeer zwakke gezondheid. Hij heeft al die jaren veel te hard gewerkt, en steeds kwamen er kwalen bij: jicht, nierstenen, hoofdpijn, koortsaanvallen, chronische vermoeidheid. Op woensdag 2 februari houdt Calvijn zijn laatste college, over een gedeelte uit Ezechiël. De zondag daarop –hij wordt op een bed naar de kansel gebracht– zijn laatste preek. Met Pasen viert de reformator nog één keer het heilig avondmaal.

Is hij bang om te sterven? De angst om als zondig mens voor de rechtvaardige God te verschijnen, neemt toe naarmate je Hem beter leert kennen, weet Calvijn. Maar toch overheerst bij hem de overtuiging dat gelovigen geen angst voor het sterven hoeven te hebben.

Calvijn overlijdt op 27 mei 1564. Op zondagmiddag 28 mei om twee uur wordt hij begraven op het kerkhof van Plainpalais, even buiten de stad. Een eenvoudige houten kist, geen grafsteen. Calvijn wil voorkomen dat mensen hem gaan vereren.

Waar hij precies begraven is, weet niemand. Toch komt er later een steen, op graf 707, met de initialen J. C. erop. Een plaquette vermeldt zijn naam: Calvijn.