Verdronken en verdwenen land

Tolsende, Rengerskerke, Stuivezand – wie kent hun namen nog? Ooit bloeiden deze plaatsen. Nu liggen ze vergeten in schorren en slikken, terwijl het water over hun muren spoelt.

Sarah van der Maas
29 November 2021 10:38
beeld Sarah van der Maas
beeld Sarah van der Maas

De voortdurende strijd tegen het water heeft eeuwenlang het Zeeuwse landschap bepaald. Wie een kaart van de provincie uit omstreeks 1500 bekijkt, ziet een brokkellandschap van grote en kleinere eilanden, bijeengehouden door de twee armen van de Ooster- en Westerschelde. De zee leek overal.

In de loop der eeuwen veranderde het aanzien van de provincie, zowel door mensenhand als door natuurgeweld. Nu eens wonnen de Zeeuwen door indijking nieuwe woon- en landbouwgrond, dan weer moesten grote stukken land aan de golven worden prijsgegeven: door stormvloeden, dijkdoorbraken of opzettelijke inundaties. Met het land verdronken ook de dorpen en nederzettingen die erop gevestigd waren. Sommige woonplaatsen verdwenen volledig van de aardbodem, zoals de drie West-Zeeuws-Vlaamse eilanden Wulpen, Schoneveld en Koezand. Andere gebieden, zoals het verdronken land van Saeftinghe, zijn nog herkenbaar als schorren en slikken die alleen bij vloed volledig onderlopen. Een deel van het weggespoelde land werd in later tijd opnieuw bedijkt en in het landschap opgenomen. Soms bouwden de weggevluchte inwoners hun verdwenen dorp een paar kilometer landinwaarts onder dezelfde naam weer op, zodat plaatsen als Oud-Arnemuiden en Oud-Rilland wel verwoest, maar niet vergeten werden.

Tot een paar jaar geleden werd aangenomen dat Zeeland zo’n 117 verdronken dorpen telde. Recent onderzoek, waarbij gebruik werd gemaakt van nieuwe luchtfotografie, wijst echter uit dat het gaat om ruim 200 verdwenen woonplaatsen. Veruit de meeste van deze stadjes, buurtschappen, kerk- en kapeldorpen stammen uit de late Middeleeuwen (1000-1500 n. Chr.). Ze lagen veelal direct aan het water: een gunstige positie als het gaat om handel, maar bijzonder kwetsbaar als het op natuurkrachten aankomt. Dijkonderhoud was duur en vereiste goede samenwerking tussen de verschillende nederzettingen. Daarnaast werd op veel plaatsen zout gewonnen uit veen, waardoor de bodem verzakte. Dit was bijvoorbeeld het geval op Schouwen, dat zwaar te lijden had onder stormvloeden en sterker wordende stromingen. Tussen 1300 en 1700 ging hier maar liefst 3000 hectare land verloren: ongeveer een kwart van het eiland. Gevreesd werd dat uiteindelijk heel Schouwen verloren zou gaan. Dat viel gelukkig mee; wel kreeg het eiland op deze manier zijn huidige halvemaanvorm.

Schouwen was niet het enige eiland dat onder stormvloeden leed. Tussen 1134 en 1530 werd Zeeland geteisterd door 45 grote overstromingen. De bekendste hiervan was de Sint-Felixvloed, die plaatsvond op 5 november 1530. Op deze dag, die bekend kwam te staan als ‘quade saterdach’, overspoelde het water onder meer de volledige oostzijde van Zuid-Beveland, waardoor achttien dorpen en een onbekend aantal mensen verdronken.

Het bekendste ‘slachtoffer’ van deze vloed was de stad Reimerswaal: destijds met 6000 inwoners de derde grote Zeeuwse plaats na Middelburg en Zierikzee. De stad lag een paar kilometer ten zuidwesten van de stad Tholen en was rijk geworden door de handel in zout, wol en de rode kleurstof meekrap. Toen op 4 november het door de storm opgezweepte water over de stenen van de Grote Markt spoelde, leek de schade aanvankelijk beperkt tot wat bedorven handelswaar. Pas later werd duidelijk dat vrijwel de hele lagergelegen omgeving van de stad was ondergelopen. Toen twee jaar later weer een stevige zuidwesterstorm opstak, ging hier opnieuw zoveel land verloren dat Reimerswaal veranderde in een eilandje. Met de welvaart was het nu gedaan; het verlies van het achterland maakte de grote handel van weleer onmogelijk. Steeds meer inwoners kozen ervoor om hun geluk elders te zoeken. Toen de stad in 1573 ook nog eens door de geuzen in as werd gelegd, was het lot van Reimerswaal bezegeld. Wat overbleef was een ruïne-eiland, dat uiteindelijk volledig door het water én het asfalt van de Oesterdam werd bedekt.

Zeemeerman

Doorgaans ‘verdronk’ een dorp niet in één nacht. Herhaaldelijke overstromingen, ruïnering van landbouwgrond en de verwoesting van huizen zorgde ervoor dat de plaats langzaam ontvolkte. Wanneer de situatie ten slotte niet meer houdbaar bleek, verzamelde men alles wat nog enigszins waarde had voordat het dorp aan de zee werd prijsgegeven. Was de kerk al aan het water ten prooi gevallen, dan werd naderhand dikwijls aan de plaatselijke overheid toestemming gevraagd de resten af te mogen breken, met het doel de stenen opnieuw te gebruiken. Zo werd met de verkoop van de kerkstenen van het verdwenen gehucht Zuidwelle het herstel van de kerk van tweelingdorp Noordwelle gefinancierd.

Dit stapsgewijs ten ondergaan van wat eens welvarende plekken waren, zorgde ervoor dat de plaatselijke bevolking op zoek ging naar verklaringen voor de onverwachte tegenspoed. Zo ontstonden in de loop der tijd allerlei volksverhalen, waarin het verdwijnen van het dorp in verband werd gebracht met bijvoorbeeld de trots van de inwoners of een door zeewezens uitgesproken vloek. Een bekend voorbeeld hiervan is de sage over het dorp Westenschouwen, dat in de 15e eeuw een bloeiende handels- en vissersplaats was. Rond 1500 begon de haven echter te verzanden, waardoor het dorp zijn weelde snel verloor en uiteindelijk teloorging. Volgens het verhaal hadden de Westenschouwenaars dit aan zichzelf te wijten. Op een dag vingen ze namelijk een zeemeermin in hun netten, die ze ondanks haar smeekbeden, aan land brachten om ten toon te stellen. De meermin, die niet op het droge kon leven, stierf. Toen haar echtgenoot – een zeemeerman – dit zag, wierp hij woedend een handvol wier en zand in de haven en riep:

‘Westenschouwen, ’t zal u rouwen dat ge hebt geroofd mijn vrouwe.
Westenschouwen zal vergaan, alleen de toren zal blijven staan.’

Inderdaad bleef de kerktoren, zoals dat wel vaker gebeurde, als enig overblijfsel van het dorp nog langere tijd als baken voor de scheepvaart staan, tot hij in 1845 werd afgebroken. Daarom is de het verhaal van de ondergang van Westenschouwen tegenwoordig te horen in de Plompe Toren, de eenzame kerktoren van het Schouwse dorp Koudekerke, dat eveneens door de zee werd opgeslokt.

Inundatie

Soms was niet natuurgeweld, maar menselijk ingrijpen er de oorzaak van dat complete woonplaatsen van de kaart werden geveegd. Dit was bijvoorbeeld het geval tijdens het beleg van Zierikzee in 1575 als onderdeel van de Tachtigjarige Oorlog. Het eiland Schouwen vormde toentertijd het scharnierpunt tussen de staten Zeeland en Holland, die beide in opstand waren gekomen tegen het Spaanse gezag. Door de stad Zierikzee te veroveren, hoopten de Spanjaarden een wig tussen beide provincies te drijven. De troepen van Willem van Oranje staken daarom de dijken van Schouwen door, waardoor het eiland voor een groot deel onder water kwam te staan. Zo hoopten ze de opmars van de Spanjaarden te stoppen of te vertragen – een poging die uiteindelijk geen succes had, want Zierikzee viel ten slotte toch (tijdelijk) in Spaanse handen.

Door deze militaire inundatie kwamen veel Schouwse dorpen onder water te staan. Hun inwoners vluchtten de duinen in of verlieten het eiland om elders een nieuwe start te maken. Toen na de verovering van Zierikzee de dijken hersteld en de dorpen weer opgebouwd konden worden, zag niet iedereen hier heil in. Dorpen zoals Klaaskinderkerke, Looperskapelle en Zuidwelle werden nooit herbouwd of keerden terug als gehuchten.

Het waren juist deze ‘gekrompen’ dorpen die vele eeuwen later opnieuw het slachtoffer werden van een verwoestende watervloed: de ramp van 1953. Toen in de nacht van 31 januari op 1 februari van dat jaar overal in Zeeland de dijken braken onder invloed van storm en springtij, werd Schouwen-Duiveland zwaar getroffen. Voor dorpjes zoals Viane en Capelle, dat maar liefst 42 van zijn ruim honderd inwoners aan de zee verloor, betekende dit een ramp bij een ramp. Nadat het water was gezakt en de geweldige ravage voor het eerst op grote schaal duidelijk werd, moesten er namelijk beslissingen genomen worden over de wederopbouw van het eiland. De Reconstructiecommissie van Schouwen-Duiveland besloot om gehuchten als Capelle, waar slechts twee huizen waren blijven staan, niet te herbouwen. In plaats daarvan wilde men de nieuwbouw concentreren op grotere plaatsen die wél ‘levensvatbaar’ waren. Op deze manier werden kleine dorpjes ‘bevroren’ en kregen niet meer de kans om opnieuw te groeien. Zo verdronk een handvol plaatsen ruim vierhonderd jaar nadat het water er zijn intrede deed alsnog.

Monument

Wie vandaag de dag op zoek gaat naar Aendijcke, Bakendorp en Emelisse, zal deze dorpen op geen enkele ANWB-kaart terugvinden. Toch zijn de verdronken dorpen van Zeeland niet helemaal uit de publieke ruimte verdwenen. Verspreid over Schouwen-Duiveland zijn zestien verdwenen plaatsen gemarkeerd door middel van zogenaamde doorkijkborden. Een pentekening van een Middeleeuws dorpsgezicht op doorzichtig plastic zorgt ervoor dat de voorbijganger de contouren van het voormalige dorp als het ware in het landschap geprojecteerd ziet.

In 2009 werd zelfs een monument voor de verdwenen dorpen opgericht. Kunstenares Lydia Schouten ontwierp een eigen ‘verdronken torenspits’, die op gezette tijden geluidsfragmenten uitstrooit over de Oosterscheldedijk bij Colijnsplaat. Om 11.34, 14.04 en 15.30 uur – tijdstippen die verwijzen naar de jaartallen waarin grote overstromingen als de Sint-Elizabethsvloed en de Sint-Felixvloed plaatsvonden – klinken uit het monument het gekabbel van water, het blaffen van een hond, de wind die aanzwelt en het gezang langzaam maar zeker overstemt. Als een echo van de Westenschouwense zeemeermannenvloek sieren twee dichtregels de trappen van het kunstwerk, herinnering en waarschuwing ineen:

‘Het geldt voor nu, het geldt voor later.
Wantrouw de macht van de wind en het water.’

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer