Dubbelagenten in de duinen
Geheimzinnige lichtsignalen, gestolen documenten en gewapende mannen in de nacht… Tijdens de Eerste Wereldoorlog was spionage in Zeeland aan de orde van de dag.
Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak en het Duitse leger dwars door België richting Parijs oprukte, wist Nederland zijn neutraliteit te handhaven. Terwijl op enkele tientallen kilometers van de grens om elke meter land werd gevochten, bleef ons land voor het werkelijke oorlogsgeweld gespaard. Dat betekende niet dat de strijd ongemerkt voorbijging. Het leger werd uit voorzorg gemobiliseerd, Nederlandse koopvaardijschepen werden door Duitse onderzeeërs getorpedeerd en vanuit België stroomden honderdduizenden vluchtelingen de grens over om de gevechten te ontvluchten.
Ook in Zeeland werden ontheemden in grote getale opgevangen. De meeste van hen hoopten hier veilig de oorlog door te komen – maar sommigen wilde meer. Een aantal mannen en vrouwen zag in het neutrale Nederland, waar ook Duitsers, Engelsen en Belgen in relatieve vrede met elkaar samenleefden, hun kans schoon om hun eigen land een dienst te bewijzen. Zij namen hun toevlucht tot spionage.
De provincie Zeeland bleek hiervoor om verschillende redenen uitermate geschikt. Allereerst was er de havenstad Vlissingen, die niet alleen op de vaarroute naar het door Duitsland bezette Antwerpen lag, maar in directe scheepvaartverbinding met Engeland stond. Bovendien waren in deze stad zowel het Duitse, Engelse, Franse als Belgische consulaat gevestigd. Het was dan ook nauwelijks overdreven toen de Terneuzensche Courant in 1916 schreef: ‘Iedereen hier in Vlissingen weet, en ’t spreekt ook wel vanzelf, dat ’t hier vol met spionnen zit.’
Een ander populair gebied voor het bedrijven van spionage was Zeeuws-Vlaanderen, dat immers aan het door de Duitsers veroverde België grensde. Een prikkeldraadafzetting onder stroom, de zogenaamde Dodendraad, scheidde het neutrale van het bezette land. Maar hoewel ‘de Draad’ honderden mensen het leven kostte, kon de versperring toch de levendige smokkel in personen, waren en informatie niet tegenhouden.
Geruchten
De plaatselijke politie, de Koninklijke Marechaussee en de Territoriale Commandant Zeeland, die het militair gezag over de provincie voerde, hadden hun handen vol aan het onderzoek naar vermeende spionageactiviteiten. Ook de bevolking werd daarom opgeroepen een oogje in het zeil te houden. Zo kreeg het personeel van de Nederlandse spoorwegen de opdracht om speciaal te letten op mogelijke spionage op stations of in treinen, die bijvoorbeeld bleek uit het maken van tekeningen of het informeren naar plaatselijke militaire maatregelen.
Dergelijke waarschuwingen zorgden ervoor dat de Zeeuwen zich meer bewust werden van hun omgeving. Het duurde dan ook niet lang of er gingen volop geruchten rond over geheimzinnige bouwprojecten of mysterieuze lichtsignalen. De Middelburgse Courant constateerde met mild verwijt dat de bevolking aan ‘spionnitis’ begon te lijden.
Lang niet iedereen die van spionage werd beschuldigd, bleek ook daadwerkelijk schuldig. Regelmatig moesten berichten over ‘grote vangsten’ een paar dagen later alweer worden gecorrigeerd. Vooral mensen met een buitenlandse achtergrond waren de dupe. Zo werd in november 1914 de directeur van de gasfabriek te Oude-Tonge, die een geboren Duitser was, in hechtenis genomen op verdenking van spionage. Hij zou namelijk gecorrespondeerd hebben met de Duitse consul te Rotterdam – een verdachte bezigheid in oorlogstijd. Al snel bleek de man echter onschuldig: de briefwisseling was ‘van heel onschuldige aard’.
Telegrafie
Ook in Domburg gingen in 1915 de praatjes rond. Voorwerp van verdenking was de houten villa Norsk Hjem, die in de duinen stond. Het huis was eigendom van fabrikant Joseph Alexander von Woringen – een genaturaliseerde Nederlander met Duitse ouders, die afwisselend in Brussel en op Walcheren woonde. Het was de bouw van deze zomerwoning die de eerste argwaan wekte. Het betonfundament was namelijk zo groot en zwaar ‘dat het wel leek alsof daarop de Lange Jan van Middelburg moest komen te staan’, aldus getuigen. Bovendien had het huis een verdachte ligging. Von Woringen kon namelijk vanuit zijn woonkamer de monding van de Westerschelde en al het scheepvaartverkeer overzien. Toen hij ook nog eens een telefoonlijn aanlegde tussen het huis en de stalgebouwen, was de maat vol. In september 1915 werd Von Woringen officieel in staat van beschuldiging gesteld: niet alleen zou hij met een telegrafietoestel berichten verzenden, maar ook ontving hij ’s nachts brieven en trok er bij nacht en ontij op uit.
Herhaaldelijke huiszoeking door de marechaussee, waarbij onder meer de tennisbaan voor onderzoek werd opgebroken, leverde echter niets op. Er moest een publiekelijk schrijven van generaal Snijders, opperbevelhebber van land- en zeemacht, aan te pas komen om de naam van Von Woringen te zuiveren, waarin hij verklaarde ‘overtuigd te zijn dat noch door de heer Von Woringen te Domburg, noch door zijn huisgenoten handelingen zijn gepleegd die op enigerlei wijze in strijd zijn met de onzijdigheid van Nederland.’
Dubbelspion
Toch vond er ook weldegelijk échte spionage plaats in de provincie. De Vlissingse haven leende zich bijvoorbeeld perfect voor het smokkelen van Duitse spionnen richting Engeland. Bovendien beschikten zeelieden, zoals loodsen of matrozen, vaak over waardevolle informanten voor wie daarvoor betalen wilde.
Het Duitse koopvaardijschip de Main lag al sinds het uitbreken van de oorlog in Vlissingen, maar kreeg in 1915 toestemming om door te varen naar zijn bestemming Antwerpen. Het schip bleek echter méér naar het door de Duitsers bezette gebied te vervoeren dan zijn oorspronkelijke lading. De bemanning viel door de mand toen een matroos in een café inlichtingen over de bewapening van Sluis en Vlissingen probeerde los te peuteren van een van de kroegbezoekers – die echter een oorlogscorrespondent bleek te zijn en direct naar de politie stapte.
Ook van geallieerde zijde liet men zich niet onbetuigd als het op spionage aankwam. Vooral gevluchte Belgen waren bereid hun vaderland vanuit den vreemde een handje te helpen en speelden bijvoorbeeld militaire gegevens naar de Engelsen door. Overigens waren er ook wel Belgen die voor Duitsland spioneerden. De handel in geheime informatie leverde namelijk grof geld op; iets wat de berooide vluchtelingen maar al te goed konden gebruiken. In december 1917 werd in Vlissingen zelfs een Belgische dubbelspion gearresteerd. Hij bood zijn diensten zowel aan de Duitsers als aan de Engelsen aan, en streek daarmee het verradersloon van beide partijen op…
Complot
Het waren niet alleen de strijdende naties die elkaar een loer probeerden te draaien. Ook ‘neutrale’ Nederlanders wilden nog wel eens een slaatje slaan uit de Grote Oorlog: vaak uit winstbejag, soms ook uit politieke overtuiging. Zo werd in juli 1918 de Vlissinger B. Stofkoper de provincie uitgejaagd, nadat hij op verdenking van spionage al vijf maanden preventief in de gevangenis van Middelburg opgesloten was geweest. De man werkte vóór de oorlog namelijk voor de Duitse scheepvaart en stond als pro-Duits te boek.
Een veel ernstiger zaak had zich echter in juni van datzelfde jaar voorgedaan. Toen werden in Middelburg namelijk een Belg, een Nederlandse militair en een inwoner van Souburg gearresteerd, die op heterdaad betrapt waren bij het verhandelen van geheime militaire stukken van het Nederlandse leger. De ‘spion’ was in dit geval de Nederlandse militair – een gedegradeerde sergeant die in verband met de mobilisatie op Walcheren was gelegerd. Hij had aan een van zijn meerdere voorgesteld om een aantal geheime documenten aan een van de oorlogvoerende landen te verkopen. De officier stemde toe, maar lichtte intussen ook de autoriteiten in. Zo werd een dubbel complot op poten gezet, waarbij de soldaat en zijn compagnons de geheime informatie voor een stevige prijs van de hand probeerden te doen en een undercover inspecteur van politie deed alsof hij de stukken wilde kopen. Zo konden de drie werkelijke spionnen worden gearresteerd.
Straf
De straffen die volgden op spionage, verschilden. Wanneer er voldoende bewijs was, kon in Nederland een gevangenisstraf van zes maanden tot een jaar worden uitgevaardigd. Kon er geen gerechtelijke grond gevonden worden om de verdachte achter de tralies te zetten, dan was verbanning uit de provincie een beproefd middel. In 1915 werd bijvoorbeeld de Belg Oscar Lievens door de Territoriale Commandant van Zeeland zijn verblijf in het gebied ontzegd wegens poging tot spionage ‘en het zich bij herhaling in het openbaar op minachtende wijze uitlaten over het Nederlandse leger.’
Dit soort sancties waren echter een schijntje in vergelijking bij de vonnissen die over de grens, in oorlogsgebied, werden voltrokken. Wie daar op spionage werd betrapt, kon rekenen op levenslang of de doodstraf. Zo werd de beroemde Nederlandse danseres-spionne Mata Hari in 1917 onverbiddelijk door de Fransen gefusilleerd. De beloning voor spionage kon hoog zijn – maar de prijs was dat ook.