Levende hoop
Psalm 130:5
„Ik verwacht de Heere, mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord!”
Sprekend wordt hier ingevoerd de kerk Gods, of een Godsman die spreekt uit naam van de kerk of van de gelovigen. Hij zegt: „Ik verwacht de Heere!” De spreker spreekt in het enkelvoud als van zichzelf. Uit Gods Woord is bekend dat die spreekwijze wel meermalen zo voorkomt, dat hoewel er een enkel persoon schijnt te spreken, het toch op de gehele kerk moet toegepast worden. Bijvoorbeeld in Micha 7:1: „Ai mij”; vers 7: „maar ik zal uitzien”; vers 8: „ik zal weer opstaan”; vers 9: „ik zal des Heeren gramschap dragen.” Nu, het is duidelijk dat de kerk daar sprekende voorkomt. Zo dan ook in deze tekst. Het zal ons dan ook aantonen de nauwe vereniging die spreker toont te hebben met de hele kerk, alsof die hele menigte één lichaam is, waarvan hij het sprekende lid is. Zij worden ook dikwijls in de Bijbel ons zo voorgesteld. Zelfs de Heere Jezus zegt: „Vader! Ik wil dat zij één zijn, gelijk Wij één zijn!” (Johannes 17). Zo overtuigd uit Gods Woord stellen wij dan vast dat de kerk Gods hier sprekende voorkomt. Laat we nu zien in welke staat of toestand zij voor ons hier schijnt voor te komen, en welke tijd ons hier wordt voorgesteld. Haar staat en toestand dan was droevig: het scheen donker, ja een stikdonkere nacht te zijn, want zij hoopten immers op de morgen!
Ds. Cornelis van den Oever, predikant te Rotterdam
(”Feeststoffen verklaard in 20 leerredenen”, 1969)
Ds. Cornelis van den Oever (1802-1877), aanvankelijk Nederlands hervormd, bedankt in 1837 als lid van de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Rotterdam en begint in zijn woning preken te lezen – en te ”oefenen”. Uiteindelijk leidt dit, op 15 januari 1844, tot de instituering van een Kruisgemeente, waar hij die dag door ds. W. W. Smitt tot predikant wordt bevestigd. Ds. Van den Oever geldt als de grondlegger van de gereformeerde gemeente aan de Rotterdamse Boezemsingel. Hij laat 118 preken na.