Onlinecursus: Wildplukken
Het lijkt een onmogelijke missie: je via een onlinecursus verdiepen in wildplukken. Planten uit elkaar houden leer je immers het best in de praktijk, met je voeten in de modder. Toch werkt het wel, tot op zekere hoogte.
Onder wildplukken wordt verstaan in de natuur blaadjes, bessen, zaden of wortels van planten oogsten met als doel om die op te eten. Mensen die zich hier tegenwoordig mee bezighouden doen dat niet uit armoede of schaarste, maar eerder uit idealisme en een hang naar een zelfvoorzienend leven. Ze hebben een passie voor alles wat groeit en bloeit en wat je ook nog eens blijkt te kunnen eten.
Ik herken daar wel iets van. Als de bramen rijp zijn, is het jammer om ze te laten hangen. Als er na een storm appels in de berm liggen, kun je ze beter oprapen en er appelmoes van koken dan ze weg te laten rotten. Maar wortels van paardenbloemen uitsteken om ze door de sla te raspen: dat gaat me dan weer te ver. Hetzelfde geldt voor een thermoskan kokend water meenemen naar het bos en dan daar met wat er ter plekke te vinden is theezetten.
Onwetendheid en onzekerheid spelen daarbij vast een rol. Je zult in je onnozelheid maar fluitenkruid verwarren met zijn giftige dubbelganger gevlekte scheerling. Het zou kunnen zijn dat meer kennis meer zelfvertrouwen en animo oplevert. Een goede aanleiding om eens een onlinecursus wildplukken voor beginners uit te proberen.
Officieel is wildplukken in Nederland verboden. Gezien de bevolkingsdichtheid en de beperkte hoeveelheid natuur in ons land is dat waarschijnlijk ook maar goed. Als iedereen soep gaat koken van zuring, zevenblad, vogelmuur, veldkers en weegbree blijft er weinig openbaar groen over. In de cursus wordt nadrukkelijk op dat plukverbod gewezen, maar er wordt ook aangegeven dat toezichthouders vaak een oogje dichtknijpen als je je tot een klein beetje beperkt. Met als tip dat het nog beter is om de eigenaar van een stuk grond om toestemming te vragen.
Dat is in de praktijk soms gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wie is bijvoorbeeld de eigenaar van een vlier langs de kant van de weg, ergens midden in niemandsland? Ik plukte van zo’n struik eens bloesem om er limonadesiroop van te maken. De vlier zag eruit alsof niemand er ooit naar omkeek. Maar schijn bedriegt. Na een paar minuten meldde zich toch iemand –de landeigenaar– die wilde weten wat ik aan het doen was. Ik vroeg en kreeg alsnog toestemming voor die wildplukactie. Misschien achteraf gezien tegen wil en dank, want een paar maanden later was de vlierstruik van de aardbodem verdwenen.
De cursus die ik volgde bestaat uit acht weken, die je desgewenst over een langere periode uit kunt smeren. Elke week is er een kort filmpje waarin initiatiefneemster Marin Leus uitleg geeft over een specifiek plantje, bijvoorbeeld look zonder look. Waar komt de naam vandaan, wat kun je ermee doen, wanneer en waar groeit het?
Per week wordt er verder een specifiek onderwerp behandeld. Bijvoorbeeld plantenfamilies, hoe je ze kunt herkennen en voor welke je op moet passen omdat er ook giftige soorten tussen zitten. Zo leer je dat alle kruisbloemigen (herik, herderstasje) en lipbloemigen (dovenetel, hondsdraf) eetbaar zijn, maar dat je op moet passen met de schermbloemigen (fluitenkruid is oké, gevlekte scheerling is zeer giftig).
Bij een aantal onderdelen van de cursus had ik wel mijn vraagtekens. Soms omdat ze me te zweverig zijn: met je zesde zintuig leren communiceren met planten. Soms omdat ze me te onwetenschappelijk en dus riskant lijken: een depressie behandelen met een zelfgemaakte tinctuur op basis van sint-janskruid. Maar het is een onlinecursus, dus wat je niet aanstaat, klik je zo weer weg.
De insteek van deze beginnerscursus is verder praktisch en laagdrempelig. Deelnemers krijgen elke week een opdracht om zelf mee aan de slag te gaan. Het is aan jezelf in hoeverre je daar werk van maakt. Desgewenst kun je het resultaat met de andere deelnemers delen, bijvoorbeeld op Instagram. Maar –een typische eigenschap van onlineactiviteiten– je kunt ook zonder problemen alleen maar toeschouwer blijven.
Ik volgde de eerste afleveringen van de cursus in oktober, toen er buiten sprake was van een explosie van paddenstoelen en veel bomen nog blad hadden. Ik installeerde een app op m’n telefoon en keek m’n ogen uit. Bruine paddenstoelen in de berm, fotootje maken, druk op de knop: honingzwam. Grillige groeisels op een boomstam: elfenbankje.
De laatste afleveringen bekeek ik de afgelopen weken, nu het buiten een stuk kaler is. Maar niettemin groeit er in de bermen nog steeds van alles. Bijvoorbeeld smalle weegbree en speenkruid. Dat zal andere jaren in januari vast ook zo zijn, maar het was me nooit eerder opgevallen. Zo’n cursus volgen heeft dus zeker effect: je wordt er alerter van.
Soorten identificeren en vervolgens blijvend herkennen blijkt trouwens niet eenvoudig. In de tijd dat de bomen nog blaadjes hadden probeerde ik mede aan de hand daarvan els, esdoorn en es van elkaar te onderscheiden. Nu het loof is afgevallen, moet je het met de takken, de bast en de verdroogde vruchten doen.
Door meer bezig te zijn met wat er buiten allemaal groeit, ga je als vanzelf beter opletten. Tijdens een herfstwandeling in een bosrijke streek zag ik langs het pad opeens een iele struik met felroze vruchtjes staan. Ik kon me niet herinneren hem ooit eerder te hebben gezien, maar herkende hem meteen. De wilde kardinaalsmuts! Een andere deelnemer aan de cursus had hem gebruikt voor een determinatieopdracht. Met een foto van de –opvallende– vruchtjes erbij.
Maar planten beter uit elkaar kunnen houden is niet het echte doel van de cursus. Het idee is dat je ook echt blaadjes en bessen gaat oogsten, om ze vervolgens op te eten. De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat er van proeven in mijn geval niets terecht is gekomen. Dat heeft voor een deel te maken met het aanbod. In de wintermaanden valt er nu eenmaal minder te oogsten dan in de zomer en de herfst. En de groene planten die er zijn, groeien allemaal laag bij de grond. Daarvoor geldt dat je maar nooit weet wie er net een plasje over heeft gedaan, om maar wat te noemen. Maar los van de winterse schaarste betwijfel ik zeer of ik in het voorjaar thee ga zetten van verse topjes van de fijnspar.
Gaandeweg bekroop me wel de vraag hoe realistisch het allemaal is. Bij de behandeling van de seizoenen komen bijvoorbeeld de sapstromen in bomen die in het voorjaar weer op gang komen aan de orde. Je kunt daar gebruik van maken door een sneetje in een berkentak te maken en het vocht dat daaruit sijpelt in een fles op te vangen. Als je dat sap vervolgens inkookt heb je een soort ahornsiroop, zoals ze die in Amerika maken. Maar voor een beetje siroop heb je wel liters sap nodig. Het lijkt dus meer een theoretische mogelijkheid dan een praktische oplossing.
Zo sta ik zelf ook tegenover wildplukken. Het voegt iets toe om als je buiten een rondje loopt meer planten te herkennen. Het is ook best interessant om te weten dat je bepaalde soorten zonder problemen kunt eten. Maar ik hoef dat zelf niet per se uit te proberen.