Efraïm
Jeremia 31:6
„Want er zal een dag zijn waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: Maakt ulieden op en laat ons opgaan naar Sion, tot de HEERE, onze God!”
„Want” geeft hier de reden aan van de vorige weldaad, in de weg die God met Zijn volk zal inslaan. Het woord ”dag” moet gezien worden als een zekere tijd (die nog aanstaande is).
Het woord ”hoeders” is verwant aan wachters, Nazareners. Door deze hoeders moet men de herders en leraars van de kerk in het laatste der dagen verstaan, en wel voornamelijk uit de Joden. De boeken van de apostelen zullen tot onderrichting en bekering van de Joden gebruikt worden.
De plaats waar de hoeders zich bevinden is Efraïms gebergte. Efraïm betekent meermalen de tien stammen. Met „Efraïms gebergte” moet men verstaan: de bergen van Samaria. In het laatste der dagen ligt op de Joden een diepe slaap, maar er zal klinken: „Maakt ulieden op.” Dit is: „Word wakker, sta op.” De Joden zullen in het laatste der dagen terugkeren naar hun land en tot de Heere hun God bekeerd worden. Uit dit vers kunnen we niet alleen leren dat God alles op Zijn tijd schoonmaakt, maar ook hoe Hij tot aan het einde der wereld de predikdienst wil gebruiken tot ontdekking, overtuiging en bekering van mensen.
De plicht van alle herders en leraars is om te roepen, om hun stem te verheffen als een bazuin, om de zorgeloze en slapende op te wekken en de trage te laten lopen, en zeggen: „Kom, laat ons opgaan naar Sion.”
Joachim Mobachius, predikant te ’s-Hertogenbosch (”De lang gewenste en vast aanstaande bekering van het volk der Joden”, 1746)