Andrea Walraven-Thissen: Van de ene ramp naar de andere
Ze had non kunnen worden, of dirigent. Maar Andrea Walraven-Thissen werd verpleegkundige en moeder. Na een zwaar herseninfarct –nog vóór haar dertigste– ging ze studeren: theologie, psychologie, filosofie. Nu woont ze in Duitsland en verleent ze psychosociale zorg in extreme crisissituaties.
Vlak voor de fotograaf bij haar thuis arriveert stuurt ze een berichtje: „Ik keek net in de spiegel en ben in de afgelopen maanden wel tien jaar ouder geworden… Het is wat het is.” Ze heeft hard gewerkt, de maanden van de coronacrisis. Sinds januari is ze in zeven landen onderweg geweest, want bij een crisis wordt zij erbijgehaald om hulpverleners te trainen en voor te bereiden. Geen wonder dat het lastig is om een afspraak met haar te maken.
De fotograaf kan in Duitsland op bezoek komen, de journalist moet het doen met Skype. En foto’s achteraf, waarop iets meer van Andrea Walraven en haar omgeving te zien is dan op het scherm van een laptop. Zonder moeite praat ze achter dat scherm een paar uur vol, want ze heeft veel meegemaakt, zeker voor iemand die pas 44 is. En al die gebeurtenissen hebben haar op de plek gebracht waar ze nu zit.
Ze komt uit Limburg, uit een streng rooms-katholiek gezin. „We woonden vlakbij het kloosterdorp Steyl, en ik was gefascineerd door die kloosters. Ik zat er altijd. Ik ging de kapel in en dan keek ik hoe de zusters zaten te bidden, achter een gesloten hek. Zelf wilde ik als kind ook non worden, al wist ik tegelijk dat ik ook graag moeder wilde worden. Mijn oma van moederskant was schooldirectrice. Best bijzonder, want ze had zelf tien kinderen. En mijn opa van vaderskant was goed bevriend met bisschop Gijsen – die later zo pijnlijk betrokken bleek bij misbruik in de kerk.”
Hebt u daar in die tijd iets van gemerkt, van dat misbruik?
„Ik heb zelf nooit grensoverschrijdend gedrag meegemaakt, maar ik zag en hoorde het wel in mijn omgeving. Het heeft er bij mij ook voor gezorgd dat ik een tijdlang van de kerk vervreemd ben geraakt. Wij katholieken leren: als je biecht worden je zonden vergeven en kun je opnieuw beginnen. En natuurlijk mág je in het leven steeds opnieuw beginnen, dat is waar. Maar je kunt daar te makkelijk mee omgaan. Dan wordt het hypocriet. Daar knapte ik op af. Er kwam ook bij: ik werd al vroeg met de dood geconfronteerd. Dan zat je op de eerste rij in de kerk en je hoorde: „God heeft hem of haar thuisgehaald.” Op zulke momenten dacht ik: „Hoe kán dat, als ik toch van iemand houd, hoe kan God dat dan doen?” Die vraag –hoe je temidden van kwaad en lijden kunt blijven geloven in Gods goedheid– heeft me mijn leven lang beziggehouden.”
Intussen ging u niet naar het klooster, maar naar het conservatorium.
„Ik kwam al jong in een nationaal jeugdorkest terecht en ontdekte dat ik dirigeren erg leuk vond. Als je een orkest kunt leiden, als dat lukt, dan ontstaat er een bijzondere dynamiek. Je moet zorgen voor ”psychological alignment” – hoe vertaal je dat? Je zorgt dat de leden van het orkest op één lijn komen, dat er verbinding ontstaat. Dus dat ging ik na het gymnasium doen. Ik was destijds het eerste meisje bij die dirigeeropleiding.”
Toch bent u daarna geen dirigent geworden. Hoe kwam dat?
„Ik ontdekte dat de muziekwereld een harde wereld is, waarin je moet vechten voor je plek. Dat wilde ik niet, daar kwam ik steeds meer achter. Toen we met het orkest op tournee waren in Japan, heb ik besloten dat ik ermee stopte. Tot verdriet van mijn ouders. Ik studeerde in Maastricht en intussen had ik al enige tijd een bijbaantje in een psychiatrisch ziekenhuis, als slaapwacht op een gesloten afdeling. Dat werk interesseerde me, ik wilde er meer over leren. Dus ben ik daar de opleiding tot verpleegkundige gaan doen.
Toen kwam de Herculesramp, ik weet niet of je je die nog herinnert? In 1996 stortte in Eindhoven een vliegtuig neer, waarbij 34 mensen om het leven kwamen. Bijna allemaal leden van het Fanfarekorps van de Koninklijke Landmacht. Ik kende die mensen, het waren mijn muziekvrienden.”
Bent u daardoor in het crisisinterventiewerk terechtgekomen?
„Na die ramp kwamen allerlei bekenden naar me toe, omdat ze wisten dat ik in een psychiatrisch ziekenhuis werkte. Ze vroegen me: „Hoe moet ik hiermee omgaan?” In die tijd was PTSS (posttraumatische stressstoornis) pas nét als ziektebeeld erkend, er was nog helemaal geen slachtofferhulp, er werd niets georganiseerd. Dus ik wist het ook niet, ik rouwde zelf ook, ik was zélf een soort nabestaande. Dat was voor mij de reden om me erin te gaan verdiepen. En sindsdien ben ik niet meer gestopt met bijleren.”
Behalve dan toen u al jong getroffen werd door een groot herseninfarct.
„Dat was heel ingrijpend. Ik lag in de ambulance en ik voelde de pijn in mijn hoofd langzaam wegtrekken. Als verpleegkundige wist ik dat dat geen goed teken was. Ik dacht: Volgens mij ga ik nu dood, maar dat kán helemaal niet, ik ben nog niet klaar, ik heb twee peuters thuis, dit kan écht niet. Het was alsof ik over mijn leven aan het onderhandelen was met God. Toen ik in het ziekenhuis de pijn voelde terugkomen, wist ik dat ik het ging redden. Sindsdien leef ik sterker met het idee dat ik iedere dag moet benutten, omdat het leven zómaar voorbij kan zijn. Tegelijk, dat is misschien heel vreemd wat ik nu zeg, heeft die ervaring me veel vertrouwen gegeven.”
Heeft dat iets met geloof te maken?
„Ik hoop voor mezelf dat de dood niet het einde is. Niemand weet dat zeker, daarom heet het ook geloof. Het is in elk geval wat ik ervaren heb. Doordat de pijn wegtrok, kreeg ik het gevoel dat het helemaal niet erg was om te sterven. En die ervaring helpt me nu ook in mijn werk. Ik ben soms bij mensen die bezig zijn dood te gaan. Ik ben daar ook geweest, ik heb het meegemaakt, het enge is eraf.”
U hebt zwaar werk, in dat opzicht.
„Wij worden erbij geroepen als er sprake is van omstandigheden die de draagkracht van mensen te boven gaan. Dat schat de meldkamer in. Dan heb je het over rampen, over terrorisme, maar ook over suïcide, of ernstige verkeersongevallen. Wij gaan bijvoorbeeld ook met politieagenten mee als ze aan ouders moeten gaan vertellen dat hun kind verongelukt is. Daar zijn die agenten blij mee, dat we het samen kunnen doen.”
Uw vak bestaat in Nederland niet, klopt dat?
„In Nederland is er, anders dan in Duitsland, bij ernstige incidenten geen sprake van een speciale crisisinterventiedienst. Ik vind dat wel een gemis. Politieagenten en ambulancebroeders moeten het er even bij doen, terwijl het echt een apart vak is. Ik heb een opleiding gedaan in Amerika, waar crisisinterventie juist in die jaren steeds belangrijker werd, zeker na het instorten van de Twin Towers in 2001. Later, in Duitsland, hadden we te maken met de Duitse slachtoffers van de tsunami van 2004. Die werden gewoon in een vliegtuig naar Duitsland gezet, en die moesten wij opvangen. Kennelijk hebben we toen iets goed gedaan, want daarna is in Duitsland de Psychosoziale Notfallversorgung vanuit de overheid opgezet. Sindsdien bouw ik daaraan mee.”
Kunt u een voorbeeld geven van wat u in zo’n crisissituatie precies doet?
„Een heel schrijnende situatie ontstaat bijvoorbeeld na de suïcide van een alleenstaande ouder. Neem een meisje van twaalf dat samenwoont met haar moeder die aan depressie lijdt. Ze is gewend voor die moeder te zorgen, en dan komt ze op een dag uit school en treft ze haar dood aan. Ze vlucht naar de buren, die de hulpdiensten bellen, en dan komt het hele circus op gang. Politieagenten, rechercheurs, ambulancemensen, een arts… Ze nemen haar veilige plek helemaal over. De deur is dichtgegaan, zij zit bij de buren en ze blijft voor zich zien hoe ze haar moeder gevonden heeft. Dat is het laatste beeld dat ze van die moeder heeft.”
En dan wordt u gebeld?
„Stel dat ik dienst heb, dan kom ik meteen met alle hulpdiensten ter plaatse. Dan ga ik dat meisje eerst alles precies uitleggen. Wie komen er allemaal, wie doet wat, wat gaat er straks gebeuren? Kinderen hebben vaak veel vragen, en ik probeer dan duidelijk antwoord te geven. Daarna is het allerbelangrijkste: het beeld voor dat kind veranderen. Ik overleg meteen met de recherche –die in zo’n situatie de leiding heeft– wat er mogelijk is. Dan zeg ik tegen dat meisje: „Mama wordt straks meegenomen, maar voordat ze gaat, willen we dat jij even afscheid kunt nemen. We gaan terug naar huis, jij doet zelf de deur open, mama ligt dan op een brancard, het is een beetje koeler want het raam heeft opengestaan, en het is ook lichter want de gordijnen zijn open. Er is een politieman die naast mama moet staan, maar jij mag haar gezicht aanraken. En misschien kun je een mooi dekentje over die brancard leggen.”
Als ik het goed begrijp, gaat het om zoveel mogelijk controle over de situatie?
„Een schokkende gebeurtenis, een ramp leidt bij de meeste mensen niet tot traumatisering. Mensen reageren vaak heel heftig op zo’n gebeurtenis; iedereen heeft zijn eigen voorgeschiedenis, iedereen reageert anders. Het zijn in het algemeen gezonde reacties van gezonde mensen – het is de gebeurtenis die extreem is. Maar soms ontstaan er op termijn complicaties, PTSS bijvoorbeeld. We weten dat een trauma vooral ontstaat als je je extreem machteloos voelt. Als ik dus precies beschrijf wat dat meisje kan verwachten, is ze helemaal in controle als ze zelf de deur opendoet en opnieuw die ruimte binnengaat. Zo ziet ze een nieuw laatste beeld.”
U hebt in zo’n geval ook oog voor de agenten en ambulancebroeders.
„Ook voor hulpverleners is suïcide iets heftigs, hun eigen risico op suïcide wordt erdoor verhoogd. Je moet voorkomen dat hulpverleners erbij staan te kijken zonder dat ze iets te doen hebben, zorgen dat iedereen een helder handelingsperspectief heeft; een opdracht met een begin en een afronding. Flow noemen we dat. Die bewaken we, in het incidentmanagement. Het is belangrijk dat iedereen precies weet wat hij of zij moet doen. Dan is zo’n situatie minder belastend.”
Een belangrijk deel van uw werk bestaat uit training en begeleiding van hulpverleners.
„Met mijn Engelse team –ik werk ook voor Suicide Bereavement UK– doe ik nu onderzoek naar wat hulpverleners zélf graag willen op het gebied van ondersteuning. Na confrontatie met heftige omstandigheden zoals suïcide. Maar bijvoorbeeld ook na het overlijden van collega’s. Dat speelt momenteel erg, nu veel mensen in de zorg besmet zijn met het coronavirus en er ook artsen en verpleegkundigen ziek worden en overlijden. Dat is heel ingrijpend voor hun collega’s. We vragen ze: Wat missen jullie, wat had je graag willen weten? En op basis van de reacties maken we een opleiding, een training die we kunnen aanbieden.”
U woont in Duitsland en spreekt hulpverleners in diverse landen. Wat valt u op?
„De communicatie kan beter. Nederland verwacht bijvoorbeeld zomaar dat er in Duitsland IC-bedden beschikbaar zijn. Maar in Duitsland is het belangrijk dat je dat beleefd vráágt. Duitsland is proactief: meten, testen, diverse scenario’s uitwerken, een traject uitzetten. Nederland is reactief: er zijn te veel instanties bij betrokken, en we kijken eerst eens wat de anderen doen en wat iedereen wil. Dat matcht niet altijd, terwijl het juist heel belangrijk is dat we ons beleid in deze coronacrisis als buurlanden met elkaar afstemmen. Maar er komt gelukkig hier en daar samenwerking, ik ben bijvoorbeeld afgelopen maand gevraagd voor een Europees team rond terrorisme.”
U traint niet alleen artsen en verpleegkundigen, maar ook geestelijken.
„Ik vond het bijzonder om een groep priesters les te geven in het bisschoppelijke paleis van Roermond, waar ik vroeger met mijn opa kwam. Toen voelde ik me verloren, als een miertje in dat enorme gebouw. Het was fijn om er terug te zijn en het in een reëler perspectief te zien.”
Zegt dat iets over uw huidige verhouding met de kerk?
„Na mijn herseninfarct kon ik een tijdlang niet werken, ik ben me toen in theologie en filosofie gaan verdiepen. Evangelische theologie – ik heb zelfs colleges in Kampen gevolgd. Maar via de omweg van de Anglicaanse Kerk ben ik toch weer in de Rooms-Katholieke Kerk terechtgekomen. Ik zie de kerk nu meer als een familie. Ook in een familie zijn er soms mensen die er een potje van maken. Dat is niet goed te praten – niet voor niets ben ik betrokken geweest bij het opzetten van een systeem voor preventie van misbruik. Maar je blijft door geboorte aan elkaar verbonden.
Ik ben altijd in God blijven geloven, ook al worstelde ik met het lijden en het kwaad in de wereld. Vaak dacht ik: Waarom? Waar is God? Ik kreeg dat herseninfarct, ik heb een kindje verloren, onze dochter heeft een hoofdtumor gehad, ik maak in mijn werk de meest vreselijke dingen mee. Maar ik kon steeds meer denken: als íemand het kan begrijpen, is het God wel. Zijn enige Kind werd mishandeld en vermoord en Hij moest het toch toelaten. Het enige antwoord is de kruisweg.”
Elke dag zoveel leed, hoe gaat u daarmee om?
„Ik moet ook aandacht aan mijn eigen welzijn besteden, als ik moeilijke dingen meemaak in mijn werk. Wij wonen middenin de natuur, ik sport veel, als ik dát niet had… Dan probeer ik de problemen los te laten, zoals ik mijn uniform uittrek als ik thuiskom. Ik probeer te bedenken dat ik het ook niet altijd hoef te weten.”
Praten over suïcide? Ga naar www.113.nl of bel de hulplijn 0900-113.
Andrea Walraven-Thissen
Andrea Walraven-Thissen (Tegelen, 1976) volgde het conservatorium en werkte aanvankelijk als verpleegkundige in de psychiatrie. Nadat ze zich met haar gezin –man en drie kinderen– in Duitsland had gevestigd, was ze betrokken bij de ontwikkeling van ”psychosoziale Notfallversorgung”, psychosociale opvang in crisissituaties. Ze adviseert hulpverleners over de omgang met extreem stressvolle situaties, en is daarnaast crisis support manager bij Suicide Bereavement UK, een Engelse organisatie die onderzoek doet en ondersteuning biedt na suïcide. Over dat onderwerp schreef ze vorig jaar een boek: ”Responding after suicide: a practical guide to immediate postvention”.