Minuscule watermijt rukt weer op in Nederland
Van de misschien wel 15.000 soorten watermijten in de wereld telt Nederland er 273. Expert Harry Smit: „Waterschappen zien aan de aanwezigheid van de minuscule rovers hoe het met de waterkwaliteit is gesteld.”
Harry Smit is alweer een paar jaar met pensioen, maar heeft het niet minder druk dan voorheen. Als gastonderzoeker bij Naturalis in Leiden heeft hij zijn koffer gepakt om voor de elfde keer naar Australië af te reizen voor onderzoek naar de watermijt.
Watermijten zijn kleine, aan spinnen verwante diertjes, veelal rood in allerlei gradaties, die als razende speldenknopjes door het water schieten. Het zijn rovers die leven van sappen van mosselen, muggenlarven, eieren van insecten, watervlooien en andere kleine kreeftjes.
De rovers hebben een complexe levenscyclus. Als larve parasiteren ze op waterinsecten en hebben ze nog zes poten. Het volwassen diertje heeft er acht, net als de aan de mijt verwante teek, die bekend is als verspreider van de ziekte van Lyme.
Larven hechten zich bijvoorbeeld aan larven van de libel, en zodra die uit het water kruipt, vervelt en verandert in het elegant vliegende insect, gaan de jonge mijten op de libel parasiteren. Zodra de libel eitjes afzet laten de mijtenlarven los en verpoppen zich.
Gedaanteverwisseling
Als nimf heeft de jonge mijt al acht poten, maar nog geen geslachtsorgaan. Dat komt, net als de volledige beharing, pas na de tweede gedaantewisseling. Al met al kunnen sommige diertjes ongeveer drie jaar oud worden.
Van de naar schatting 10.000 tot 15.000 soorten wereldwijd telt Nederland officieel 273 soorten. In Drenthe heeft Smit alweer een mogelijk nieuwe soort gevonden. Er zijn watermijten die leven op verschillende gastheren, maar de meeste zijn sterk gespecialiseerd en beperken zich tot één type gastheer. Dat ze uitsluitend op muggenlarven leven, of op watervlooien, maakt ze ook kwetsbaar. „Als de gastheer verdwijnt, verdwijnen ze zelf ook”, legt Smit uit. Hij maakte een inventarisatie en publiceerde het handboek ”De Nederlandse watermijten”, aan de hand waarvan het mogelijk is de diertjes te determineren.
Vuistregel
Smit houdt zich al veertig jaar bezig met de kleine parasieten, die met het blote oog nauwelijks van elkaar zijn te onderscheiden, al ligt dat voor de bescheiden groep van kenners natuurlijk anders. „Als het blijft drijven is het geen watermijt”, luidt de vuistregel, al zijn er ook landmijten die voornamelijk in het water leven, net zoals er watermijten zijn die ondergronds leven, een wormvormig lijf hebben en geen ogen. Voor deze soorten is de Nederlandse bodem overigens te dicht van structuur.
Van de meeste watermijten is nauwelijks iets bekend over hun leefwijze. De ene mijt komt uitsluitend voor in stromend en de andere in stilstaand water. Tastorganen, monddelen en buik- en rugschilden zijn er in soorten en maten, allemaal specifiek voor de soort.
Net als de doorns en haken aan de poten van de mannetjes, die net zo karakteristiek zijn als hun geslachtsorgaan en waaraan ze onder de microscoop gemakkelijk te herkennen zijn. Bij vrouwtjes is dat een stuk lastiger omdat hun genitaalveld niet zo’n uitgesproken vorm heeft.
Wereldwijd zijn de kokerjuffers de succesvolste groep dieren in zoet water. In Nederland is dat de watermijt, wat mogelijk te danken is aan het feit dat vissen hem niet lusten.
Opgegeten
De beestjes, die in hoge dichtheden voorkomen, hebben een behoorlijke invloed op het ecosysteem. „Uit een experiment in een plas bij Utrecht bleek dat de mijten die waren opgesloten onder een stolp er in een winter de helft van de muggenlarven hadden opgegeten.”
Omgekeerd is de kwaliteit van het water bepalend voor de aanwezigheid van mijten. Die relatie is zo sterk dat afzonderlijke soorten een indicatie zijn geworden voor de waterkwaliteit. Ze zijn zelfs als maatstaf opgenomen in de Kaderrichtlijn Water, een serie afspraken in Europees verband over de kwaliteit van zoet water. „In de jaren vijftig zijn de mijten geïnventariseerd. Toen dat in de jaren tachtig voor de beken opnieuw werd gedaan was het armoe troef: sommige soorten waren totaal afwezig, andere werden beperkt waargenomen.”
Inmiddels is de kwaliteit van het oppervlaktewater aanzienlijk verbeterd en komen ze weer terug. „Een wereld van verschil”, constateert Smit tevreden.
Indicatiesoort
Zijn handboek bevat landkaartjes waarop te zien is hoe een soort zich heeft ontwikkeld. Grijze vlakken geven aan waar ze voorheen zaten en rode stippen indiceren het herstel, dat in stromend water „heel duidelijk” is en in stilstaand water een stuk minder. „De achteruitgang in de veenweidegebieden gaat, onder invloed van de vermesting door de intensieve landbouw, nog steeds door. Je ziet dan sloten vol kroos in plaats van een rijk scala aan waterplanten, al beïnvloedt de invasie van Amerikaanse rivierkreeftjes de vegetatie ook.”
Zijn werk bij de provincie Zuid-Holland, waar hij zich bezighield met het natuurherstel in de duinen, bracht Smit ooit in aanraking met de watermijt. Tientallen soorten bleken nog niet bekend te zijn in Nederland. De diertjes kregen hem zo in hun greep dat hij in deeltijd ging werken en de rest van zijn tijd besteedde aan onderzoek. „De uitdaging is om iets nieuws te ontdekken en bij te dragen aan de kennis die er is”, formuleert hij zijn motivatie.
Inmiddels heeft hij 500 tot 600 nieuwe soorten beschreven en werkt hij aan een bundel die de circa 6000 bekende soorten in de wereld omvat met een sleutel om ze te determineren. „In 2000 dachten we dat we ze wel zo’n beetje hadden geïnventariseerd, maar sindsdien is het aantal soorten in Nederland nog met 15 procent gestegen”, glimlacht Smit op kantoor bij EIS Kenniscentrum Insecten, dat is ondergebracht bij Naturalis in Leiden.
Hoe stel je vast dat het om een nieuwe soort gaat? Smit lacht vrolijk: „Met het oog van de meester.” Uitgangspunt vormen de bekende soorten in de vakliteratuur. Nieuwe vondsten moeten systematisch en volgens afspraken worden beschreven zoals Linnaeus, grondlegger van de taxonomie, dat al deed. Uiteindelijk bepalen vakgenoten of er werkelijk sprake is van een nieuwe soort.
De Nederlandse watermijten, H. Smit; uitg. Nederlandse Entomologische Vereniging, Naturalis Biodiversity Center, EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden; 300 blz.; € 17,50.