Leven als geleerde vrouw
De dissertatie van Pieta van Beek, ”Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678)”, (1997) is te raadplegen op www.dbnl.org/tekst/beek017klei01/. Dankzij Anna Maria van Schurman wist Pieta van Beek haar ouders te overtuigen: ook een vrouw mag studeren. Ze schreef onder meer een doctoraalscriptie, een dissertatie en een meestersthesis over de geleerdste vrouw van de zeventiende eeuw, en werkt op dit moment aan een nieuw Van Schurman-boek: ”De eerste studente”. Intussen is ze zelf in Zuid-Afrika een boegbeeld van de strijd voor vrouwenrechten.
De geschiedenis ligt in Stellenbosch voor het oprapen. In het mooie gebouw van de theologische faculteit, waar Pieta van Beek (1958) voorlopig nog haar werkkamer heeft, maar ook in het voormalige slavenhuisje waar ze met haar man Siegfried Huigen en hun tweelingzonen van veertien woont. „Zuid-Afrikanen kunnen niet begrijpen dat je in een slavenhuisje gaat wonen, dat heeft geen status. Maar hier vertellen zelfs de muren verhalen.”
Van Beeks loopbaan in Zuid-Afrika kenmerkt zich door veelzijdigheid. Ze studeerde klassieke en oosterse talen -om Ida Gerhardt en Anna Maria van Schurman beter te begrijpen-, ze leerde analfabeten lezen en schrijven, ze publiceerde samen met een collega een inspirerend en toegankelijk studieboek voor Afrikaanssprekenden die Nederlands willen leren en ze doceerde jarenlang Nederlands en klassieke talen aan de universiteit van Stellenbosch. Maar hoe lang dat nog duurt? „Na negen jaar tijdelijk werk heb ik nog altijd geen vaste aanstelling, ook al schrijft de nieuwe arbeidswet dat voor. Sterker, ik moet definitief weg, zodra ”De eerste studente” klaar is.”
Grafsteen
Historische achtergronden zien is haar tot een tweede natuur geworden. Op zondagochtend in de Nederduits gereformeerde moederkerk -„Ik zit in de bank waarin vroeger de voornaamste vrouwen van het dorp zaten, volgens de rang van hun man”-, maar ook tijdens een wandeling door de botanische tuin: „Jaren geleden liep ik hier met de tweelingwandelwagen en ging toen uitgeput op een soort tafeltje zitten. Tenminste, dat dacht ik. Het bleek een grafsteen te zijn, waarop een gedicht van een Nederlandse vrouw te lezen was. Dat werd het begin van een groot project: vergeten schrijfsters in Zuid-Afrika opsporen en zo veel mogelijk over hun leven en werk te weten komen. Als de tekst voor ”De eerste studente” de deur uit is, hoop ik daarover het boek ”Een lauwerkrans voor Neêrlants Africa” af te ronden.”
Vrouwen hebben bij haar een streepje voor. „Wat dat betreft wil ik hetzelfde als Anna Maria van Schurman: vrouwen aanmoedigen om hun talenten te gebruiken. Anna stimuleerde bijvoorbeeld Marie Du Moulin om Hebreeuws te gaan leren, in plaats van al haar tijd te besteden aan spreien maken, lekker eten koken en borduren. Studie is voor haar een ”oese”, een zinvolle tijdsbesteding, zeker als het ook tot nut van andere vrouwen is. Bij mij is dat ook zo. Ik ben in de loop van mijn leven steeds in situaties terechtgekomen waarin ik voor mezelf en andere vrouwen moest opkomen.”
Koperen belletje
Op haar zeventiende moest Pieta de Guido de Brès verruilen voor de Rotterdamse Avondscholengemeenschap. „Ik kom uit een groot gezin, er was altijd veel te doen. Eigenlijk heb ik vier jaar lang als dienstmeisje gewerkt, thuis, maar ook bij een oud vrouwtje in de buurt voor wie ik het koperen belletje moest poetsen. Het was een verstikkende tijd: na het avondatheneum wilde ik graag verder leren, maar dat mocht niet. Alleen naar de Driestar om onderwijzeres te worden, dat zou eventueel gekund hebben.”
Toen de sterfdag van Anna Maria van Schurman (1606-1678) na 300 jaar werd herdacht, kwam Pieta voor het eerst met haar in aanraking. „Artikelen in de Gezinsgids, de roman ”Het grote geheim” van Dieuwke Winsemius, een postzegel met haar hoofd erop. Ik kwam er toen achter dat zij meer dan drie eeuwen geleden wél mocht studeren - en nog wel bij Voetius! Op basis daarvan ging ik argumenten op papier zetten om aan mijn vader voor te leggen, en daarmee heb ik hem en de familie ervan kunnen overtuigen dat je ook als vrouw je talenten moet gebruiken. Ik mocht Nederlands gaan studeren, maar dan moest ik thuis blijven wonen en de studie helemaal zelf betalen. Ik denk dat ik het eerste meisje was uit de Gereformeerde Gemeenten in Nederland dat aan een universiteit terechtkwam.”
Lindenberg
„Ik ging naar Utrecht, weliswaar voor het eerst met losse haren, maar met veel vooroordelen over seculiere mensen. Die bleken meestal niet te kloppen. In die periode heb ik het adagium aangenomen: Ik ga alles zelf onderzoeken. Nog steeds is dat de manier waarop ik met mijn werk bezig ben. Als iemand tegen me zegt: „De Griekse brieven van Anna Maria van Schurman leveren weinig nieuws op”, dan wil ik dat toch met eigen ogen zien. Desnoods door eerst Grieks te leren. En dan blijken het fascinerende brieven te zijn.
Door die kritische instelling voelde ik me onvermijdelijk weggroeien van thuis: ik ging op m’n eenentwintigste zwemles nemen, en ik waagde het erop om tóch een studiebeurs aan te vragen - hoewel mijn ouders daar principiële bezwaren tegen hadden. Intussen woonde ik nog altijd in Rotterdam. Ik reisde heen en weer naar Utrecht, vier uur per dag, en elk weekend en alle vakanties werkte ik bij boekhandel Lindenberg. Dat alles bracht mij in een crisis waaraan ik bijna te gronde ben gegaan. Toen heb ik met de moed der wanhoop de knoop doorgehakt en ben naar Utrecht gegaan.”
Ze kwam terecht op een kamer in de Wittevrouwenbuurt. Na een zoektocht waarbij ze vrijwel elke kerk in Utrecht vanbinnen zag, vond ze uiteindelijk onderdak in de hervormde Jacobikerk. „Bij ds. Kool. Dat was een zeer integere, zeer poëtische man. Hij heeft Siegfried en mij later ook overgetrouwd, hoewel ik toen al geregeld naar de Domkerk ging.”
Intussen ging het voorspoedig met de studie. Anna Maria van Schurman had nog steeds haar interesse, al koos Pieta voor haar scriptie aanvankelijk een ander onderwerp: Dirck Volckertszoon Coornhert. Maar toen ze in de Koninklijke Bibliotheek kwam om zijn werk te bestuderen, zocht ze in de kaartenbak ook even naar Anna Maria van Schurman. Dat was het einde van het Coornhert-plan. „Ik heb alle manuscripten van Van Schurman aangevraagd, en toen ik het gedicht ”O Utreght, Lieve Stadt, hoe soud’ ick U vergeeten” eenmaal gelezen had, was ik verkocht. Dat werd het onderwerp van mijn scriptie. Kort daarna liep ik Bregman, een oud-leraar, tegen het lijf, die me vroeg of ik niet een boekje met gedichten van Van Schurman kon samenstellen. Dat is toen onder de titel ”Verbastert Christendom” bij uitgeverij Den Hertog verschenen.”
Patriarchaal
Na haar afstuderen gaf Pieta les op het Stedelijk Gymnasium in Utrecht, maar al snel vertrok ze met haar man naar Zuid-Afrika, voor twee jaar aanvankelijk. „Hij had in Nederland nog geen werk, maar kon daar een baan aan een zwarte universiteit krijgen. Ik was opgevoed met de gedachte: Als híj maar gelukkig is. Maar achteraf heb je daar niet genoeg aan. Siegfried wil niet meer terug -hij is inmiddels medeprofessor-, maar ik voel me hier niet thuis, na zestien jaar steeds minder.
Bij ons thuis heerste vroeger een intellectuele sfeer, maar patriarchaal en eenzijdig. Datzelfde kom ik hier in Zuid-Afrika weer tegen. Ik word er niet cynisch van, maar ik wil het wél graag veranderen. En dat lukt maar ten dele. Als je in deeltijd werkt word je niet voor vol aangezien -dat is anders dan in Nederland-, als vrouw heb je minder rechten, je moet je vooral aan de voorschriften houden en je moet ontzag hebben voor autoriteiten. Zo lang als ik hier in Zuid-Afrika werk, heb ik een tijdelijke aanstelling gehad - dat zou een man niet overkomen. Een paar jaar geleden heb ik voor de rechten van tijdelijk personeel gedemonstreerd, in toga, met een bezem, op de trappen van de universiteit. Voor andere vrouwen heeft het geholpen, alleen voor mezelf heeft het niet gewerkt: ik moet nu definitief weg.”
Het onderzoek naar Anna Maria van Schurman biedt echter nog altijd vreugde. In 1997 promoveerde Pieta op een dissertatie over Van Schurmans ”Opuscula”. Om dat boek te kunnen schrijven, leerde ze Latijn en Grieks. Vorige maand slaagde ze cum laude voor haar meestersthesis in Hebreeuws. „Elke keer als je er een nieuwe taal bijleert, leer je een andere Anna kennen, dat is fascinerend. Nog steeds ontdek ik nieuwe dingen, vind ik onbekende gedichten, zie ik lijnen die ik eerder niet zag. Wanneer je alleen op de Nederlandse teksten afgaat, zie je vooral een vrome piëtiste. Maar de verzen en brieven in Latijn, Grieks, Hebreeuws en Frans geven een humanistischer beeld: ze was een belangrijke en gerespecteerde vrouw binnen de Republiek der Letteren, ze stichtte zelfs een eigen Vrouwenrepubliek der Letteren. Over lands-, geloofs- en klassengrenzen heen schreef ze met andere geleerde mannen en vrouwen in heel Europa over allerlei onderwerpen - niet alleen over theologie. In het boek dat nu op stapel staat, probeer ik haar netwerk in kaart te brengen, haar plaats in de geleerde wereld te bepalen. Dat doe ik aan de hand van vier thema’s die in haar leven een grote rol spelen: geleerdheid, vroomheid, maagdelijkheid en martelaarschap. Ze deed mee, maar toch verkeerde ze als vrouw in een isolement. Je komt er maar ten dele achter hoe ze dat werkelijk beleefde.”
Ethiopisch
In hoeverre ze zich met Anna identificeert? „We zijn twee zulke verschillende persoonlijkheden! Als er sprake is van identificatie, dan is dat per ongeluk. Haar pleiten voor het recht van de vrouw op studie, haar logische manier van redeneren, haar latere weggroeien van de kring rond Voetius, haar vroomheid - die dingen spreken me aan. Maar ik kan niet aan haar tippen. Ze was zo begaafd, ze wist zo veel, ze kende zo veel talen... Ze schreef zelfs een grammatica voor het Ethiopisch - dat is een taal die ik nog niet eens lezen kan.”