Kortzichtigheid heerst bij verkiezingen
Zijn we in de politiek weer een wetmatigheid aan het kwijtraken? Als we een onderzoek, onlangs gepubliceerd in The Economist, mogen geloven wel. Twee Amerikaanse onderzoekers uit Montreal en Iowa onderzochten het verband tussen economische prestaties van een land en de uitslag van verkiezingen. Ze deden dat voor 31 Europese staten in de jaren 1952 tot 2013.
De uitslag was verrassend. Want wie zou verwachten dat in een tijd waarin kiezers zich niet meer bij voorbaat gebonden weten aan hun ‘eigen’ partij en die kiezers dus op drift raken, de economische prestaties van een regering steeds bepalender worden voor verkiezingssucces, komt bedrogen uit. Het omgekeerde is het geval!
Was het vroeger een bijna ijzeren wetmatigheid dat als de economie groeide de regerende partijen daar bij verkiezingen garen bij sponnen –omdat kiezers die economische groei blijkbaar op conto van het kabinet schreven, hoe onterecht misschien ook–, tegenwoordig is dat verband helemaal zoek, aldus de Amerikaanse onderzoekers.
Vooral sinds 2008 verliezen zittende regeringen bijna altijd stemmen, ongeacht of de economie tijdens hun regeerperiode aantrok of niet. Van 35 recente verkiezingen in Europese landen die The Economist, in navolging van het Amerikaanse onderzoek, onder de loep legde, kreeg in 29 gevallen de zittende coalitie klop, ook al was de economie duidelijk bezig aan een herstel.
De laatste verkiezingsuitslag in Nederland past naadloos in dat stramien. Want hoewel de economie weer enigermate in de lift zit, kregen de regeringspartijen VVD en PvdA van de kiezer geweldig voor hun broek. Dat het verlies voor de liberalen beperkt bleef tot acht zetels dankte Rutte aan de toevallige omstandigheid van de Turkijecrisis...
De grote vraag is of we blij moeten zijn met deze nieuwe ontwikkeling of niet. Het antwoord kan enerzijds luiden: ja. Het valt immers toe te juichen als kiezers zich bij hun stembusgang niet meer eenzijdig laten leiden door hun portemonnee. En was het eigenlijk niet een beetje gênant dat we in Nederland allemaal wisten dat bepaalde kabinetten in de eerste drie jaren van hun regering zware, pijnlijke ingrepen in de economische structuren deden, om dan in het laatste jaar met geld te gaan strooien? En dat we daar met z’n allen telkens ook weer intrapten en die regeringspartijen electoraal beloonden?
Maar het antwoord kan anderzijds ook nee luiden. Want als de reden dat economische groei er voor kiezers niet meer toe doet, vooral is dat er hoe dan ook een diepgeworteld wantrouwen heerst tegen elke gevestigde macht, dan kunnen we daar onmogelijk verheugd over zijn. En als bij verkiezingen steeds bepalender wordt níét hoe partijen in het nabije verleden presteerden maar wat ze voor de directe toekomst beloven, dan raken we als samenleving van de regen in de drup. Dan gaan oppervlakkigheid en kortzichtigheid het gedrag van zowel kiezers als politici bepalen en komt op den duur zelfs de democratie zelf onder druk te staan. Dat is bepaald geen wenkend perspectief.