Israëlische politie neemt gevaar Joodse extremisten ernstiger op
Tot midden 2015 kwamen de zogeheten ”prijskaartaanvallen” geregeld voor. Het ging om aanvallen van Joodse extremisten op eigendommen van moslims, christenen en vredesgezinde Joden. Ze vonden dat zij „de prijs” moesten betalen voor „onrecht” dat hun werd aangedaan.
Dat kon van alles zijn: een aanslag bijvoorbeeld, of de afbraak door de politie van illegale huizen die zij op de Westelijke Jordaanoever hadden gebouwd. Er waren ook aanvallen waar geen specifiek incident aan voorafging.
Zo staken extremisten in december 2014 de Joods-Arabische Hand in Handschool in Jeruzalem in brand. Dieptepunt vorig jaar was de brandstichting in juli 2015 in een Palestijns huis in Dura op de Westelijke Jordaanoever. Vader, moeder en een van de kinderen kwamen om. Het andere kind overleefde het drama, maar het lag wel wekenlang in het ziekenhuis. Kloosters en kerken moesten het geregeld ontgelden.
Wereldnieuws was de brandstichting in juni vorig jaar in het atrium van de Kerk van de Vermenigvuldiging van de Broden en de Vissen in Tabgha.
Na deze incidenten lijken de autoriteiten het probleem van geweld van Joodse extremisten serieuzer te nemen. Er zijn arrestaties verricht en verdachten voorgeleid.
Maar helemaal gerust zijn ze niet in kerkelijke kringen. Pater Nikodemus Schnabel, het hoofd van de abdij Dormitio op de berg Sion in Jeruzalem, zegt dat de autoriteiten in 2013 al beloofden camera’s te plaatsen voor zijn klooster en de bijbehorende kerk. De muren en deuren rondom zijn klooster en die van andere kerken op deze berg zijn verschillende keren beklad met antichristelijke leuzen.
De laatste graffitiaanval op de Sionsberg gebeurde in januari. Er zijn echter nog steeds geen camera’s geplaatst of verdachten opgepakt. Een woordvoerder van de politie zegt dat de politie een aantal incidenten tegen christelijke heilige plaatsen onderzoekt. De politie heeft het aantal patrouilles opgevoerd en het aantal camera’s in Jeruzalems Oude Stad uitgebreid.
Een andere tegenvaller is dat de staat slechts maximaal een derde deel van de schade van 1,6 miljoen euro vergoedt van brandstichting in Tabgha. En dat, terwijl premier Netanyahu na de aanslag zei dat het om een terreuraanslag ging. Dat betekent normaal dat de staat alle kosten op zich neemt.
De belastingdienst zei enkele maanden later echter dat het geen terreuraanslag betrof, maar dat er een religieus motief aan ten grondslag lag. Nadat president Reuven Rivlin zich met de zaak bemoeide, is de staat weer wat bijgedraaid. Schnabel benadrukt dat de vandalen een kleine minderheid vormen. In zijn autobiografie ”Thuis in niemandsland” spreekt hij van „religieuze hooligans.”
Na de aanslagen hebben tal van Joden steun betuigd. Een groep rabbijnen helpt geld in te zamelen voor Tabgha. Ultraorthodoxe Joden nodigden hem zelfs uit hen in Jeruzalem te bezoeken.