Opinie

Commentaar: Kamer moet in debat geen te grote broek aantrekken

Hoe minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie zich momenteel voelt, weten we niet. Daar laat hij zich, wijselijk, niet over uit. Dat hij sinds vorige week dinsdag minder lekker slaapt, laat zich echter wel vermoeden. De aanslagen in Brussel en het politieke debat dat daarna volgde, leggen op hem en op zijn ministerie een grote druk.

Hoofdredactioneel commentaar
31 March 2016 12:06Gewijzigd op 16 November 2020 02:32Leestijd 3 minuten
Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie, beeld ANP.
Minister Van der Steur van Veiligheid en Justitie, beeld ANP.

Terecht dat de Tweede Kamer het hem in deze materie niet gemakkelijk maakt. Want als het om de veiligheid van ons land en onze burgers gaat, is elke nonchalance uit den boze.

Dit gezegd hebbende, kunnen er wel twee kanttekeningen geplaatst worden bij de wijze waarop Den Haag met de Brusselse aanslagen en het nationale veiligheidsbeleid omgaat. De eerste is dat het gevaar van dit soort debatten altijd weer is dat ze verzanden in te veel gebekvecht over details en procedures.

Zeker, voor een deel is deze gang van zaken de schuld van de bewindsman. Hij moest immers woensdag alweer erkennen dat informatie die hij eerder aan de Kamer had verstrekt, niet klopte. Sorry parlement, het was niet de FBI, maar de politie van New York die Nederland onlangs waarschuwde voor de aanslagplegers Ibrahim en Khalid El Bakraoui. En afgelopen dinsdag moest de Tweede Kamer het debat met Van der Steur noodgedwongen afbreken en doorschuivennaar volgende week omdat de bewindsman te vaak repliceerde met: „Dat weet ik niet.” Dit als gestuntel overkomende optreden lokt bijna automatisch uit dat de volksvertegenwoordigers zich als terriërs vastbijten in vragen over wat er in de informatievoorziening aan hén allemaal is misgegaan, terwijl dat bepaald niet de enige vraag is die telt.

Dat het zo gaat is, nogmaals, best begrijpelijk. Toch rust op de Tweede Kamer de taak om in debatten als deze boven het geharrewar over relatieve kleinigheden –die soms sterk gekoppeld zijn aan slechts één specifieke casus– uit te stijgen, om zich bezig te kunnen gaan houden met zaken waar het echt om draait. Zeker, terugblikken op wat verkeerd ging, is nodig, maar waar het meest behoefte aan bestaat, is bezinning op de vraag hoe we nu en in de komende jaren omgaan met een hoogstwaarschijnlijk groeiend aantal terugkerende jihadisten, op de vraag hoe we de kans op aanslagen nu echt kunnen verkleinen en hoe we radicalisering effectief kunnen tegengaan. Díé vragen mogen hoe dan ook niet ondergesneeuwd raken.

Een tweede kanttekening is dat de Kamer er wel voor mag waken in dit soort debatten geen al te grote broek aan te trekken. Zeker, een minister mag voor veel verantwoordelijk worden gehouden, maar een parlement mag de éígen verantwoordelijkheid niet verkleinen. Welke op het ministerie gemaakte fouten zijn wellicht mede het gevolg van eerder door het Kamer gesteunde bezuinigingen en beleidsbeslissingen? Welke weeffouten in ons veiligheidssysteem hadden alerte Kamerleden, als zij proactiever hadden geopereerd, al eerder aan de kaak kunnen stellen, en niet pas nadat het kalf verdronken is? Een kleine dosis van dergelijke zelfkritiek hoedt Kamerfracties reeds voor het gebruik van al te grote woorden. En dat is voor de kwaliteit van het debat alleen maar winst.

Meer over
Commentaar

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer