Hel én hemel blijven niet leeg
Zal de hel grotendeels leeg zijn? Volgens kardinaal Simonis wel. In een recent verschenen biografie zegt de oud-kerkleider stellig in het bestaan van de hel te geloven, maar betwijfelt hij „of de populatie er groot zal zijn.” Daarvoor zou God te barmhartig zijn. Hoe begrijpelijk de wens van de kardinaal ook; het is de vraag of hij gelijk heeft.
De hel is een ongemakkelijk onderwerp. VU-hoogleraar en socioloog Hijme Stoffels schreef ooit in Trouw: „De hel is taboe. Een zolderkamertje van het geloof waar we zelden komen.” De oorzaak is eenvoudig: emotioneel en psychisch vormt de hel een van de moeilijkst te aanvaarden onderdelen van het christelijk geloof.
Reden dat de theoloog C. S. Lewis in zijn boek ”Het probleem van het lijden” schrijft: „Er is geen leerstelling die ik liever zou willen verwijderen uit het christelijk geloof dan het bestaan van de hel.” Wat bij Lewis wens was, is bij velen werkelijkheid geworden. Als mensen vandaag al geloven in een leven na dit leven, dan is er meestal alleen maar een hemel – de hel bestaat niet meer.
Dat gebeurt evenzeer binnen de kerk als daarbuiten. Een paar jaar geleden diende een ouderling uit de Protestantse Kerk bij de synode een gravamen (bezwaar) in tegen de leer van het oordeel. De synode heeft dit afgewezen. De scriba, dr. Plaisier, zei toen dat de kerk vooral geroepen is de liefde van God te verkondigen. Terecht. De kerk preekt niet in de eerste plaats de hel, maar het Evangelie.
Maar zijn opmerking: „wij doen geen uitspraken of de hel wel of niet bestaat”, riep wel vragen op. De hel is te serieus om zo’n uitspraak te rechtvaardigen. Als het daarover gaat, kunnen we het ons niet veroorloven ernaast te zitten (Francis Chan). Het gaat niet maar over leerstellingen, maar over bestemmingen.
Luisteren
Wie de moeite neemt te luisteren naar Jezus wordt snel duidelijk dat de hel géén zolderkamertje van Zijn geloof was. Er is niemand die er zo veel over sprak als Hij. Dat betekent: wie Jezus serieus neemt, moet ook de hel serieus nemen.
Jezus geloofde in de hel. Hij was ervan overtuigd dat je verloren kunt gaan. De beelden die Hij hiervoor gebruikt, spreken boekdelen. Natuurlijk, het zijn beelden; daarbij past voorzichtigheid ze niet altijd letterlijk te nemen. Vuur en duisternis sluiten elkaar immers uit. Maar deze metaforen drukken wel iets uit. De worm die niet sterft, is het beeld van de wroeging die aan een mens knaagt; het vuur dat niet uitgeblust wordt, duidt op pijn (Markus 9:44). En in Mattheüs 8:12 heeft Hij het over gejammer en tandengeknars. Aangrijpende beelden, die iets aangeven van de verschrikking van verloren gaan.
Wat Hij zegt, wijst er bovendien op dat Hij hierbij denkt aan een altijddurende toestand. Hoe aantrekkelijk de suggestie van annihilatie, vernietiging, ook is, Jezus’ woorden lijken een andere richting op te wijzen: „...dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven” (Mattheüs 25:46). De keerzijde van eeuwig leven is de eeuwige dood.
Als het over de hel gaat, is het van belang telkens weer te benadrukken dat dit geen lot is, maar uiterste consequentie van menselijk gedrag. Mensen gaan niet verloren omdat ze slachtoffer zijn, mensen gaan verloren omdat ze daders zijn. God is geen tiran die willekeurig straft; als Hij de zonde straft, doet Hij dit omdat dat terecht is. Bedrog, onreinheid, verslaving, haat, geweld, misbruik – het zijn keuzes van mensen waar God hen verantwoordelijk voor houdt. God kan het niet negeren dat mensen hun eigen gang gaan, Hem links laten liggen, en masse Zijn geboden overtreden. Zonden wekken Zijn toorn op. Hij haat allen die onrecht bedrijven (Psalm 5:6).
Waxinelichtje
Maar waarom wordt zonde dan zo streng gestraft dat de hel daarvoor nodig is? Hierbij helpt het inzicht van de Amerikaanse predikant-filosoof Jonathan Edwards. Deze zegt: Hoe hoger de persoon is, die je beledigt, des te zwaarder de straf. Wie een waxinelichtje naar de koningin werpt, zal eerder met de politie in aanraking komen dan wie dat doet bij zijn buurman. God is de allergrootste en allerheerlijkste Persoon in het universum, het Begin en Einde van alle dingen. Wie Hem negeert, zijn eigen gang gaat, Zijn woord en wetten vertrapt, voor zichzelf leeft, zijn vreugde in andere dingen zoekt dan in Hem – die zorgt voor een eeuwige belediging van God die eeuwige straf verdient. De hel is alleen te begrijpen voor wie de grootheid van God verstaat. De hel is een echo van de heerlijkheid van God. Als de straf zo erg is – hoe groot moet God dan wel zijn en hoe erg moet de zonde dan wel zijn?
Hoe moeilijk het onderwerp ook is, het is van het grootste belang om in prediking, catechese en opvoeding regelmatig de hel en het oordeel aan de orde te stellen. Om recht te doen aan de Schrift, om eenzijdige godsbeelden te voorkomen en de radicaliteit van zowel de zonde als het Evangelie recht te doen. Want –paradoxaal genoeg– juist de hel laat des te meer de onuitsprekelijke genade van God en de overweldigende liefde van Christus zien.
Hart van liefde
Juist in deze lijdenstijd staat de kerk er bij stil dat er Eén is geweest Die in plaats van mensen wilde staan; Die in hun plaats de „toorn van God tegen de zonde van het hele menselijke geslacht” (Heidelbergse Catechismus, zondag 15) wilde dragen; Die van God verlaten is geweest, opdat ieder die in Hem gelooft „nooit meer door God verlaten zou worden”, Die in hun plaats verloren is gegaan, zodat zij niet meer verloren zouden gaan.
In Christus neemt God het oordeel op Zich dat mensen verdiend hebben. Maar terwijl Hij dat oordeel voltrekt, opent Hij tegelijk Zijn hart van liefde en draagt de zonde weg. Golgotha laat iets zien van de mateloze liefde van Christus, Die ervoor koos –vrijwillig– om het oordeel van God te dragen, wat mensen nooit konden dragen.
Die boodschap behoort tot het hart van het Evangelie. Daarom heeft –zoals de Schotse predikant ”rabbi” John Duncun (1796-1870) eens zei– niemand die deze boodschap mag horen nog het recht om verloren te gaan. En als dat toch gebeurt, is dat niet vanwege ontoereikendheid van het Evangelie, maar vanwege onwil dit Evangelie aan te nemen.
Wie echter van harte belijdt Gods oordeel verdiend te hebben, maar tegelijk met heel zijn hart zijn hoop op Jezus stelt, kan niet meer verloren gaan. Want het is Jezus Die ons verlost van de toekomende toorn (1 Thessalonicensen 1:10). Bij een bosbrand is er één plek waar je altijd veilig bent: daar waar het vuur al geweest is. Want waar het vuur eenmaal geweest, komt het niet meer terug. Het vuur is al op Golgotha geweest. Wie daar schuilt, is veilig. Eeuwig veilig.
Wie op het kruis ziet, mag weten: „...de hitte van Uw gramschap is geblust” (Psalm 85:1, berijmd). Wie ziet op het kruis mag belijden: „Er is geen verdoemenis meer voor degenen die in Christus Jezus zijn...” (Romeinen 8:1). Wie op het kruis ziet, mag zingen:
Mijn Verlosser hangt aan ’t kruis,
en Hij hangt er mijnentwegen,
mij ten zegen.
Van de vloek maakt Hij mij vrij,
en Zijn sterven zaligt mij.
Daarom zal de hemel niet leeg zijn.