Windenergie wel degelijk rendabel
Windenergie heeft wel degelijk de toekomst, reageert Ton Hirdes op dr. C. P. Polderman.
In RD 21-2 vraagt dr. C. P. Polderman zich af of het wel zinvol is om te investeren in windenergie. Hij ziet niets in windmolens, zo blijkt uit kwalificaties als „foeilelijk” en „horizonvervuiling.” Over smaak valt niet te twisten. Het wordt lastiger als de cijfers en feiten om die mening te onderbouwen niet helemaal kloppen.
Zo meent Polderman dat „de Nederlandse bevolking verkeerd wordt voorgelicht.” Als er staat dat een „molen goed is voor de stroombehoefte van 3000 huishoudens”, zou je dat getal door vier moeten delen, hebben ingewijden hem verteld. Het waait niet altijd even hard en een molen kan ook stilstaan. Allemaal waar, maar dat is in de berekening van het aantal huishoudens allang meegenomen. Er wordt gerekend met de werkelijke productie, het aantal daadwerkelijk opgewekte kWh. Investeerders in wind kennen die vrij nauwkeurig. Dat moet ook wel, want ze verdienen hun investering alleen terug als ze genoeg kWh produceren. Hier wreekt zich dat er een verschil is tussen ”maximaal vermogen” (megawatt) en ”werkelijke productie” (megawatturen). De auteur haalt dat door elkaar. Ter vergelijking: een auto kán 150 kilometer per uur rijden, toch gaat hij vaak niet harder dan 50 kilometer per uur.
Ten onrechte stelt de auteur ook dat „de Denen zijn gestopt met investeren in windenergie.” De Deense overheid wil juist verder met wind en heeft onder meer een publiciteitscampagne aangekondigd. Overigens: als wij op het niveau van Denemarken zouden willen komen (regelmatig meer dan 50 procent van de stroombehoefte uit wind), moet Nederland de komende jaren nog forser investeren dan gepland. Evenmin is het Prinses Amaliawindpark ooit failliet gegaan; wel een van de eigenaren van het park.
Helaas spreekt uit het artikel ook het gevoel dat de overheid niet voor zijn burgers zorgt. „Overheden sturen je het juridische bos in”, meent Polderman. Hoe ironisch dat in de windwereld juist vaak wordt ondervonden dat bijvoorbeeld gemeenten of raadsleden niet standvastig zijn als het om eenmaal gemaakte keuzes rond de ontwikkeling van windenergie gaat, maar heel snel afhaken. Een windpark ontwikkelen kost al snel zeven jaar; zonder consistentie van beleid begint niemand daaraan.
Vervanger
Volgens de schrijver is windenergie geen volwaardige vervanger van fossiele en kernenergie. Nu is er niemand in de windsector die zegt dat de energietransitie waar we voor staan met alleen wind kan volstaan – alleen tegenstanders van windenergie benutten dat argument. Om de overstap te maken naar volledig hernieuwbare energie, zijn wind, zon, water, aardwarmte en biomassa allemaal even hard nodig, net als energiebesparing.
Maar als alle huidige plannen doorgaan (6000 megawatt op land en 4500 op zee), leveren al die molens in Nederland in 2023 meer elektriciteit dan de behoefte van alle huishoudens. Uiteindelijk kan het uitbaten van wind met name op zee doorgroeien, tot 40 of 50 procent van de hele elektriciteitsbehoefte. Voorloper Denemarken heeft al bewezen dat het mogelijk is en inpasbaar is op het elektriciteitsnet.
Want het geschetste beeld van wind als instabiele energiebron is al jaren achterhaald. TenneT en wetenschappers hebben doorgerekend dat inpassing van al dat windvermogen op het net kan, zeker als er (meer) verbindingen met het buitenland komen. Zo ontstaat ook nog eens een gewenste Europese energiemarkt. De te verwachten hoeveelheid windenergie is ook goed voorspelbaar en dus kunnen netbeheerders er rekening mee houden. ‘Opslaan’ van wind is vooralsnog niet nodig. Het is wel goed daar alvast over na te denken.
Duitsland biedt op windrijke dagen zijn „overcapaciteit gratis aan de buurlanden aan”, meent Polderman. Nu is het wel heel goedkoop, maar niet gratis, en gaat het vooral om de momenten dat er veel wind plús veel energie uit zon is. Het toont vooral aan dat we toe moeten naar een ander opgebouwd elektriciteitssysteem dat uitgaat van veel wind en zon. Critici blijven meestal helaas hangen in het bestaande elektriciteitssysteem en zien daardoor alleen mogelijke problemen. Maar toewerken naar het verminderen van het gebruik van fossiele energie is goed voor de aarde en de mens: minder CO2 (klimaat) en fijnstof (gezondheid). Het is ook goed voor ons economisch plaatje, want hernieuwbare energie betekent veel werkgelegenheid, en uiteindelijk is er ook minder brandstof uit andere (politiek instabiele) regio’s nodig. Want de wind waait hier.
Tot slot: om een goede afweging te kunnen maken, zou Polderman „weleens een eerlijk berekening willen zien van de totale kosten en opbrengsten van één windmolen.” Bij dezen nodig ik hem uit voor een gesprek, want dit soort berekeningen wordt in de windsector en door instanties als ECN regelmatig gemaakt. Logisch, want het gaat bij windturbines om forse investeringen, en projecten moeten wel economisch rendabel zijn. Investeren in windenergie wijkt daarmee niet af van welke economische investering dan ook.
De auteur is directeur van de Nederlandse Wind Energie Associatie, de brancheorganisatie van de windsector.