Senaat zal minder hard mogen blaffen
Senatoren zullen mogelijk te horen krijgen dat zij zich voortaan wat minder luidruchtig en wat minder principieel moeten gaan opstellen, om gezichtsverlies van het kabinet te voorkomen, stelt dr. Peter van der Heiden.
De door PvdA-Eerste Kamerlid Duivesteijn zorgvuldig opgebouwde spanning van de afgelopen weken, eindigde de afgelopen nacht, niet geheel onverwacht, in een anticlimax. De sociaaldemocratische senator nam genoegen met een aantal kleine concessies van minister Blok, waarmee het woonakkoord een nipte meerderheid haalde en de coalitie, inclusief de ‘gedoogpartijen’, opgelucht kon ademhalen. Duivesteijn blafte lang en hard, maar beet uiteindelijk niet. Eind goed, al goed voor Rutte II? Mij dunkt van niet.
De gang van zaken rond het woonakkoord heeft voor de zoveelste keer aangetoond hoe precair de positie van het kabinet is, inhoudelijk en getalsmatig. Dat het kabinet deze slag gewonnen heeft, zegt daarom nog niet zo bijster veel over de komende confrontaties in de Senaat. En dat er nog confrontaties zullen volgen, lijkt wel zeker. Te denken valt bijvoorbeeld aan het sociaal leenstelsel voor studenten, waar niet bijster veel enthousiasme voor is buiten de regeringscoalitie. En het gaat nog veel lastiger worden wanneer economisch herstel uitblijft en er onverhoopt in de nabije toekomst nog meer bezuinigd moet worden dan al is afgesproken voor de begroting van 2014.
De moeizame wijze waarop het kabinet een Senaatsmeerderheid voor het woonakkoord wist te bereiken, is een rechtstreeks gevolg van de wijze waarop het regeerakkoord tot stand is gekomen: de uitruilmethode. Waar bij klassieke formatieonderhandelingen gezocht wordt naar een compromis, zijn nu beleidsterreinen gegund aan een van de coalitiepartners. Dat betekent dat de kans bestaat dat een kabinetsvoorstel lijnrecht tegen de ideeën van de andere coalitiepartner ingaat.
Veel regeringsvoorstellen zijn dan ook halve wezen: slechts één van beide coalitiepartijen voelt zich eraan verwant en de andere moet zich in allerlei bochten wringen om tot een hooguit halfslachtige verdediging ervan te komen. De oppositie staat klaar om het inhoudelijke verlies nog eens stevig in te peperen („Ik markeer hier de draai, mevrouw de voorzitter”) – waardoor de coalitiepartijen de hete adem van een gezien de peilingen morrende en vooral afkalvende achterban in de nek voelen.
Fractiediscipline en incasseringsvermogen zijn dan noodzakelijk om toch in te stemmen met eigenlijk onwelgevallige voorstellen – maar juist de Eerste Kamer, waar fractiediscipline niet tot de kunstvorm is verheven die ze ‘aan de overzijde’ heeft bereikt, is niet gebonden aan het regeerakkoord. Nu de schijnwerper meer en meer op de Senaat komt te staan, zal veel afhangen van de vraag of de leden, die doorgaans een principiëlere positie innemen dan hun collega’s in de Tweede Kamer, kunnen accepteren dat zij hun idealen weleens opzij moeten zetten voor het voortbestaan van het kabinet. Dat dat „van au gaat”, bewees Duivesteijn afgelopen nacht.
Daar komt bij dat er maar één senator nodig is om voorstellen te saboteren. Zelfs nu de coalitie de facto is uitgebreid met D66, ChristenUnie en SGP beschikt het kabinet nog maar over de kleinst mogelijke meerderheid: de helft plus één – de, zogenaamd al herstelde, ‘weeffout’ van de formatie. Zogenaamd, want vóór de steun van de ‘herfstakkoordpartijen’ had de coalitie een ruime minderheid in de Senaat. De huidige meerderheid is echter zo klein dat een bedrijfsongeval op de loer ligt. Immers, er hoeft maar één senator van de coalitiepartijen met een griepje thuis te liggen en de meerderheid is al foetsie, laat staan wanneer een senator een keer wél de uiterste consequentie trekt en zijn rug recht houdt. Bij ieder majeur wetsontwerp kan het, vrij gemakkelijk en zelfs feitelijk ongewild, misgaan. Deze combinatie van uitruilakkoord en wel heel minieme meerderheid in de Eerste Kamer zorgt voor een vrijwel permanente crisissfeer op het Binnenhof.
Dat betekent niet per definitie dat het einde van het kabinet nakende is. Het is de coalitie er alles aan gelegen om dit kabinet zolang mogelijk in stand te houden, gezien de desastreuze peilingen. Bovendien zal de voorspelde versplintering van het politieke landschap bij nieuwe verkiezingen leiden tot een moeilijk bestuurbaar land. De regeringspartijen hopen door te kunnen gaan om de vruchten van het wellicht komende economische herstel te kunnen plukken, en zo ook het electorale tij te kunnen keren.
Dat betekent dat er voorzichtig geopereerd moet worden en bijna-bedrijfsongevallen, zoals gisteren, voorkomen moeten worden. Dat is heel wel mogelijk, maar veel zal afhangen van de houding van individuele senatoren. Hun zal waarschijnlijk te verstaan worden gegeven dat zij zich voortaan wat minder luidruchtig en wat minder principieel moeten gaan opstellen, om te voorkomen dat partijen niet meer zonder gezichtsverlies kunnen terugtreden. Want dat is toch de belangrijkste les van de korte nacht van Duivesteijn: wie een al te grote principiële broek aantrekt, staat al snel in de nieuwe kleren van de keizer. En dat is doorgaans, zeker in de Senaat, geen fraai gezicht.
De auteur is als politicoloog en parlementair historicus verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen.