Vrijwillig
Psalm 45:11 en 12
„Hoor, o Dochter, en zie, en neig uw oor, en vergeet uw volk en uws vaders huis; zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder.”
Hier wordt de kerk –walgelijk en verdoemelijk in zichzelf (Ezech. 16)– zó hoog verwaardigd dat zij die weergaloze eer wegdraagt de bruid, de vrouw, de wederhelft van Christus te zijn. Christus, Die de Jehovah, de God van de hemel en van de aarde is.
Wat wordt er van de bruid geëist? Het verdienen en verwerven van de liefde van de Koning opdat zij Hem zal overreden? O nee, Hij wil dat zij alleen „haar oor zal neigen.”
Dit betekent dat zij –nadat ze dit beminnelijk voorstel heeft aangehoord– haar genegenheden zal laten overhalen, dat zij een behagen zal hebben in dat aanbod van liefde, van trouw, van schatten en kostelijkheden. Zodat zij met een bedaard, bezadigd en omzichtig gemoed dat aanbod zal omhelzen en door aanneming onherroepelijk maken. Verder dat zij dit niet gedwongen zal doen, maar vrijwillig, door eigen verkiezing, uit de allerinnigste bewegingen en opwellingen van de genegenheden.
Ja, ook dat zij het verbond zal inwilligen met volle bewustzijn, niet als een onkundige die zich door een schone gedaante laat overhalen, maar als een die de zaken aan alle kanten heeft bekeken, en die billijk, zalig en loffelijk heeft bevonden. Zoals iemand van wie de liefde en achting, vrijwillig door het overwicht van het beminnelijke wordt overgehaald.
Frederik van Houten, predikant te Amsterdam (”Geestelijk huwelijksverzoek”, 1713)