Gedeelde hoop met Israël vraagt ook om recht
We ontvangen geen blauwdruk van de toekomst van kerk en Israël. Wat wij wel in handen krijgen zijn, behalve de beloften, concrete geboden: de opdracht om recht te doen en gerechtigheid lief te hebben, betoogt dr. M. C. Mulder.

De kerk deelt in de aan Israël geschonken verwachting. Dat is een fraaie formulering uit de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland. Maar wat betekent die precies? Wanneer is de verwachtingen overspannen? Wanneer wijst die op een vaste grond onder de hoop waar we mee mogen leven? De vraag of er een derde tempel zal komen, leent zich goed om bij deze kwestie stil te staan.
De tweede tempel, uit de tijd van Jezus, werd in het jaar 70 door de Romeinen verwoest. Op basis van onder meer het visioen van een nieuwe tempel uit Ezechiël 40-48 verwachten velen de komst van een derde tempel. In het joodse gebedenboek klinkt de bede of God de tempel zal herbouwen, „spoedig en in onze dagen.”
Veel christenen delen deze concrete hoop en verbinden dat aan teksten als 2 Thessalonicensen 2:4, waar staat dat de „zoon van het verderf” zal gaan zitten „in de tempel Gods.” Dat kan alleen als er ook letterlijk een tempel zal komen, zo interpreteert men deze tekst.
Sommigen gaan een stap verder en proberen actief de vervulling van de profetie dichterbij te brengen. Ze vervaardigen de voorwerpen die nodig zijn voor de tempeldienst en ondernemen zelfs jaarlijks een poging om alvast een hoeksteen voor de tempel op de tempelberg neer te leggen. Het aantal joden dat zich hiervoor inzet is opmerkelijk genoeg relatief klein. Het zijn vooral christenen die deze activiteiten steunen, vooral in financieel opzicht.
Goddelijk recht?
Onder andere christenen roept dit aversie op. Waar haalt men het recht vandaan om op grond van enkele Bijbelteksten actief te proberen moslims van hun heilige plaatsen te verdrijven? Mogen wij als mensen het recht om naar de moskee te gaan aan de kant zetten met een beroep op goddelijk recht? Geldt het volkerenrecht hier niet meer? Mag je voorbijgaan aan de Bijbelse normen van recht en gerechtigheid als je wilt meewerken aan de vervulling van een profetie?
Wie zo denkt, speelt de ene Bijbeltekst uit tegen de andere. Ik meen dat dat niet kan. We kunnen niet Gods evidente uitspraken over gerechtigheid aan de kant zetten. Veel joden en christenen delen die opvatting. Daarom kunnen veel joden zich op dit moment ook niet actief inzetten voor een derde tempel. Men verwacht die wel, maar God zal die op Zijn tijd schenken.
Ik als christen ben zelfs niet overtuigd dat er nog een tempel komt voordat de Heere Jezus terugkomt. Integendeel, het boek Openbaring wijst erop dat er één wederkomst zal zijn, waarbij het nieuwe Jeruzalem uit de hemel neerdaalt, „en een tempel zag ik in haar niet, want de Heere God, de Almachtige is haar tempel, en het Lam” (Openb. 21:22, NBG ’51).
Beloften
Ik wil teruggaan naar de vraag waar we mee begonnen. Wat betekent het om te delen in de hoop van Israël? Het voorbeeld van de tempel maakt duidelijk waar we voor moeten oppassen. We kunnen de hoop zo specifiek gaan invullen, dat we profetieën op een directe manier gaan verbinden met wat er vandaag gebeurt. Maar wie dat probeert, kan een bepaalde politieke situatie gaan legitimeren alsof Gods handelen hier direct tastbaar en zichtbaar zou zijn. Elke kritiek op wat er gebeurt –bijvoorbeeld door de staat Israël– kan dan als een aanval op Gods handelen gezien worden. Daarmee gaat een wissel om, die andere teksten het zwijgen oplegt. Daaruit blijkt dat deze visie geen recht doet aan Gods hele woord ten aanzien van Israël.
Maar betekent dat nu dat we dus beter helemaal geen verband moeten leggen tussen wat er vandaag in Israël gebeurt en de beloften van God voor dit volk? Dat is het andere gevaar. Dan verliest men uit het oog dat Gods woorden een concrete bedoeling hebben. God had en heeft in Zijn beloften voor Israël een reëel volk op het oog. Daar hoort ook bij dat God Zijn volk beschermt en een plek belooft om te wonen, waar uiteraard ook allerlei richtlijnen aan verbonden zijn.
Het is voor ons van groot belang om de trouw van God niet los te maken van de werkelijkheid van het gewone leven. Dat ervaart Israël op een bijzondere manier en dat geeft een extra dimensie aan het leven in de verwachting van de volkomen vervulling van al Gods beloften. Die blijven niet in de lucht hangen. God wil die vervullen in het gewone leven en in een concrete toekomst.
De duidelijkste vervulling van Gods belofte is natuurlijk de komst van de Heere Jezus Christus. Daar ben ik diep van overtuigd. In het werk van het Centrum voor Israëlstudies wordt ook metterdaad over Hem gesproken, waar een basis van onderling vertrouwen is gelegd. Maar God heeft na deze vervulling Zijn verbond met Israël niet opgezegd, zo maakt Paulus duidelijk. Hij worstelt er niet voor niets mee, dat velen uit zijn eigen volk de Heere Jezus niet als Messias aanvaarden. Hij bidt voor hen. En hij weet dat God op Zijn tijd en wijze al Zijn beloften in vervulling zal doen gaan.
Geheimenis
We ontvangen geen blauwdruk van de toekomst van kerk en Israël. Wat wij wel in handen krijgen zijn, naast de beloften, concrete geboden: de opdracht om recht te doen en gerechtigheid lief te hebben. In het huidige conflict kun je daarom niet voorbijgaan aan het volkerenrecht, aan gezond menselijk denken en aan het luisteren naar wat aan beide zijden nodig is.
Maar ook zonder zo’n blauwdruk staat vast, dat God niet loslaat wat Hij begon. Paulus weet veel over Gods weg met Israël, maar kan de diepste dimensies daarvan niet bevatten. Het blijft een geheimenis. Dat geeft de beperking aan van wat wij hierover kunnen zeggen. Tegelijk biedt juist de zekerheid dat de leiding van God ons verstand te boven gaat, goede moed voor de toekomst. Verbonden met Israël mogen wij delen in de hoop op die God, Die telkens laat zien dat Hij doet wat Hij zegt, ook waar dat voor mensen onmogelijk schijnt. Omdat dat vandaag waar is, zal het waar blijven.
De auteur is directeur van het Centrum voor Israëlstudies.