Groen & duurzaamheid

Insecten indelen is een precies klusje

Weleens gehoord van de geulschietmot? Of de houtzwamkever? En wat te denken van een driebandlangpootmug? Geregeld trekken nieuwe insecten de Nederlandse grens over en ontdekken dat het hier goed toeven is.

25 July 2013 19:29Gewijzigd op 15 November 2020 04:57
Een entomoloog vangt insecten uit een boom op met een paraplu. beeld Roy Kleukers
Een entomoloog vangt insecten uit een boom op met een paraplu. beeld Roy Kleukers

Nederland heeft er sinds deze week achttien nieuwe insecten bij. „Daarmee zitten we ongeveer op het gemiddelde van voorgaande jaren”, constateert Roy Kleukers, entomoloog van Naturalis in Leiden en de stichting European Invertebrate Survey Nederland (EIS). De nieuwkomers staan beschreven in het nieuwste nummer van het vakblad Nederlandse Faunistische Mededelingen, dat eerder deze week uitkwam. „De oogst van een beetje geluk en noest speurwerk.”

In totaal houden 500 tot 1000 mensen zich bezig met het bestuderen van insecten, schat Kleukers. „Onder hen zijn vak­biologen, maar ook vrijwilligers zoals biologieleraren en hobbyisten. En als ik de mensen erbij optel die zich bezighouden met de gemakkelijke soorten, zoals vlinders, libellen en spinnen, kom ik uit op zo’n 3000 insectenliefhebbers. De meesten zijn verbonden aan de EIS of de Nederlandse Entomologische Vereniging.”

Is de oogst van achttien nieuwe insecten dan niet een beetje weinig?

Kleukers schiet in de lach. „Dat zou je kunnen denken. Het is wel zo dat hoe meer mensen zoeken, hoe meer er gevonden wordt.”

Hoe gaat dat zoeken in zijn werk?

„Soms struinen specialisten doelbewust rond in weilanden, op akkers en in bossen op zoek naar één specifieke soort. Dat was bijvoorbeeld het geval met de geulschietmot. We weten dat het diertje voorkomt in België in een omgeving zoals we die ook aantreffen in Zuid-Limburg. Nederlandse entomologen redeneerden vervolgens: zou het diertje daar ook niet kunnen zitten? Inderdaad leefde het er in de buurt van de rivier de Geul.”

De schietmot bleek in België nog geen naam te hebben. „Uiteraard wel een wetenschappelijke. Maar wij moesten ook een goed bekkende Nederlandse naam hebben voor de presentatie aan het grote publiek. Dus noemden we hem geulschietmot. De kans is groot dat die naam verandert als we het insect elders ook aantreffen”, legt Kleukers uit.

Er zijn ook entomologen die van alles en nog wat verzamelen. Daar zit geen bewuste zoekstrategie achter. „Ze graven potjes in om bijvoorbeeld loopkevers te vangen, of gebruiken een scherm om bepaalde insecten zoals wantsen uit een boom te oogsten. Daar zit altijd bijvangst bij, zoals muggen of spinnen”, weet de entomoloog.

Al die vondsten komen terecht bij biodiversiteitscentrum Natu­ralis in Leiden om ze later nog eens te bekijken. Inmiddels liggen daar 18,1 miljoen insecten opgeslagen, waarvan alleen al 12 miljoen van de 20.000 soorten uit Nederland. „Ik beschouw dat als een waardevol archief. Opvallende of onverwachte vondsten worden doorgaans direct bekeken en geclassificeerd, maar de meeste blijven vaak jaren en soms eeuwen liggen.”

Dat was onder meer het geval met de duistere heiderouw­zwever. Die kwam weer boven tafel toen de uitgebreide verzameling van Naturalis in Leiden opnieuw nauwkeurig onder de loep werden genomen. „We zijn bij EIS bezig met het project ”Leuke vliegen”, om alle Nederlandse vliegen­groepen in te kaart te brengen. Al bij de eerste soort was het raak. Er lag een enkel beestje dat in 1966 was aangetroffen bij Ewijk, in Gelderland. Omdat die nog donkerder was dan de donkerbruine heiderouwzwever, hebben we deze de duistere heiderouwzwever genoemd.”

Of het diertje daar nog voorkomt of inmiddels is uitgestorven, weet Kleukers niet. „Het valt niet mee om dat te controleren. Op het kaartje staat alleen maar: 1966, Ewijk. En dat kan een flink gebied zijn. Als er nu nog een populatie bij de rivier leeft, verwacht ik wel dat het diertje er een keer wordt aangetroffen.”

De acht nieuwe bladwespen en de zes hongerwespen danken hun ontdekking eveneens aan onderzoek in de verzameling van Naturalis. Maar de aanleiding was een andere.

„Dat klopt. We wisten tot voor kort te weinig van de soorten om ze goed te kunnen onderscheiden. In Duitsland is een aantal jaren geleden echter veel onderzoek gedaan naar bladwespen die leven op wilgen. Daaruit bleek dat elk type bladwesp een voorkeur had voor een specifiek type wilg als waardplant. Bladwespenspecialist Ad Mol van Naturalis heeft daarop alle typen bladwespen in Nederland opnieuw onder loep gelegd. Hij constateerde dat van de tien beschreven soorten er hier acht voorkomen.”

De zes nieuwe hongerwespen komen eveneens al jaren voor in Nederland. Ze lagen ook opgeslagen bij Naturalis, maar waren evenmin uitgebreid onderzocht. Hongerwespen zijn uiterst slanke wespen die behendig tussen beplanting zweven. De gepensioneerde sluipwespendeskundige Kees van Achterberg zou ze daarom wel „vliegende feeënstokjes” of „feewespen” willen noemen. Maar die naam is al weggegeven aan een andere groep sluipwespen.

Van Achterberg onderscheidde uiteindelijk negen verschillende hongerwespen, waarvan er zes voor het eerst worden gemeld voor Nederland. Hongerwespen zijn para­sieten. Met hun legboor dringen de vrouwtjes binnen in het broedsel van wilde bijen en leggen daar hun eitjes. De hongerwesplarven leven vervolgens van de eitjes van de bijen. Eenmaal volwassen vallen de vrij grote sluipwespen op door de typisch hangende pootjes in de vlucht. Van Achterberg reviseerde vervolgens de naamgeving van de complete hongerwespengroep in Europa.

Voor een leek is het onderscheid zo minuscuul dat die dat niet eens ziet. Hoe groot zijn de verschillen tussen de soorten eigenlijk?

Kleukers: „De hongerwespen­soorten lijken enorm veel op elkaar, maar ze verschillen onderling meer dan een hond, een wolf en een vos. De structuur van de huid en de lengte van de legboor zijn per soort opvallend verschillend.”

Behalve de bestaande soorten zijn er ook in het oog springende nieuwkomers. Een daarvan is de houtzwamkever. „Hoogstwaarschijnlijk is deze aangetroffen omdat we onze bossen niet meer ‘aanharken’: dode bomen blijven liggen en zijn een ideale plek voor de borstelkurkzwam waarop het insect leeft”, meent Kleukers.

Ook vanwege de warmere zomers door de klimaatverandering trekken insectensoorten vanuit het zuiden naar Nederland. Een daarvan is de driebandlangpootmug, een langpootmug met opvallend gestreepte vleugels. „De vondst daarvan was best bijzonder. De mug is behoorlijk zeldzaam. In de achterliggende jaren zijn er wereldwijd in totaal slechts 25 meldingen bekend van de mug. Vorig jaar kregen we echter negen meldingen van het insect in Neder­land”, aldus de entomoloog.

De vondst van de mug is volgens hem illustratief voor de moderne manier van gegevens verzamelen. „Websites als waarneming.nl vormen een uitstekend systeem om nieuwe vondsten snel te melden, compleet met foto. Vroeger gingen er soms jaren overheen voordat een vondst bevestigd kon worden.”

Onveranderd is echter de uiterst nauwkeurige manier om soorten te identificeren en te classifi­ceren. „Daar bestaan strenge regels voor. Voldoet een soort niet aan de vereisten van een aparte soort, dan wordt de onderscheiding afgekeurd.”

De insectenverzameling van Naturalis beslaat enkele eeuwen. Is daarmee een beeld te vormen het voorkomen en uitsterven van soorten in Nederland?

„Ja, dat kan prima. We kunnen onze collectie vergelijken met recente vondsten in het veld en met literatuur die eveneens eeuwen beslaat. Van bijvoorbeeld libellen, sprinkhanen, bijen en zweefvliegen hebben we een vrij nauwkeurig beeld. Onze collectie vormt bovendien de basis van de Rode Lijst van bedreigde soorten in Nederland.”

Het beeld dat Naturalis heeft van het voorkomen van soorten door de jaren heen is verre van volledig, vervolgt Kleukers. „Om dat te compenseren, gebruiken we een correctiefactor. Ook is het heel lastig om te bewijzen of een soort is uitgestorven. Zelfs met heel veel onderzoek is dat niet voor 100 procent hard te maken.”

Wel weet de entomoloog zeker dat door de klimaatverandering de laatste decennia jaar warmte­minnende soorten Nederland binnen­trekken. Soorten die tot voor kort voorkwamen in Midden- en Noord-Frankrijk. „Het gaat vooral om bijen, de sikkelsprinkhaan en niet te vergeten de opvallende wespenspin. Die zag je hier 25 jaar geleden echt nog niet.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer