Commentaar: Aanvullend onderzoek sociaal leenstelsel meer dan gewenst
Het sociaal leenstelsel komt langzamerhand in aanmerking voor de twijfelachtige eretitel hoofdpijndossier. De invoering ervan wil nog niet erg lukken. Donderdag spreekt de Tweede Kamer er weer over. Verantwoordelijk minister Bussemaker van Onderwijs moet veel weerstand overwinnen. Zowel in de politiek als in het hoger onderwijs. Die weerstand is niet onterecht.
Het sociaal leenstelsel is de opvolger van de langstudeerboete. Die ging in september vorig jaar, bij de start van het collegejaar, in. De omstreden boete was echter geen lang leven beschoren. De Kamer nam er na enkele maanden alweer afscheid van, overigens zonder al te veel treurnis. Studenten die de boete inmiddels hadden betaald, kregen hun geld netjes terug.
Intussen is het sociaal leenstelsel, dat in september 2014 moet ingaan, niet minder omstreden. Het houdt in dat studenten in het hoger onderwijs een bedrag aan studiefinanciering krijgen dat ze na hun opleiding binnen vijftien jaar moeten terugbetalen. Daarmee vervalt de huidige basisbeurs, die studenten niet hoeven terug te betalen. De schuld die ze in de toekomst zullen gaan opbouwen, loopt snel op tot zo’n 13.000 euro. Daar komt bij dat studenten geen gratis ov-kaart meer krijgen.
De invoering van het sociaal leenstelsel moet extra geld, zo’n 1,2 miljard euro, opleveren. De minister wil dat bedrag investeren in het onderwijs. Daar kan niemand bezwaar tegen hebben. Of dat over de rug van studenten moet, is echter de vraag. Terecht leeft breed de vrees dat het leenstelsel de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in gevaar brengt.
Het Centraal Planbureau bracht deze week naar buiten dat het hbo zo’n 7700 studenten minder zal trekken als het stelsel wordt ingevoerd. Voor de universiteiten ligt dit op 3000. Dat zijn geen aantallen om te negeren. Terecht dat de minister en de Kamer nog eens goed willen kijken naar dit soort gevolgen van het leenstelsel.
Er liggen nog andere vragen. De huidige aanvullende beurs, bedoeld voor studenten van wie de ouders een laag inkomen hebben, blijft bestaan. Moet dit bedrag in het nieuwe systeem omhoog? Of moet het collegegeld –dit jaar ruim 1700 euro– omlaag?
Daarnaast heeft de minister nog veel weerstand te overwinnen. Ze moet bij oppositiepartijen op de koffie om ze achter het leenstelsel te krijgen, want het plan heeft op dit moment geen meerderheid in de Eerste Kamer.
Het stelsel is ook omstreden in de onderwijswereld. De universiteiten zien het wel zitten, de studentenorganisaties absoluut niet. Verder is het moment van invoering bij dit soort operaties altijd een lastige. Geldt het leenstelsel, áls het er komt, straks voor alle studenten in één keer, of wordt begonnen met de nieuwe eerstejaars?
In tijden van economische bloei zal een discussie over de studiefinanciering niet snel nodig zijn. De omstandigheden nu zijn echter totaal anders. Het kabinet moet bezuinigen, en stevig ook. Dat daarbij ook naar de studiefinanciering en de ov-kaart wordt gekeken, is terecht. Het sociaal leenstelsel is echter met nog zo veel onzekerheden omgeven dat aanvullend onderzoek meer dan gewenst is.