Christen kan wel degelijk dienen in de krijgsmacht
De krijgsmacht is niet bijvoorbaat verboden terrein voor christenen, reageert ds. P. L. D. Visser op prof. dr. A. van de Beek.

Recent betoogde prof. dr. A. van de Beek in deze krant dat een christen niets te zoeken heeft in de krijgsmacht (RD 10-12). De uiterste consequentie van het aantrekken van de wapenrok is immers het nemen van het leven van een medemens. Beroepen waarin beslist wordt over leven en dood behoren niet vervuld te worden door volgelingen van Christus, aldus Van de Beek.
De radicaliteit van deze stelling heeft iets aantrekkelijks. Moeten wij niet afstand nemen van een overheid (hoe diffuus dat begrip ook is) die, onder de schijn van neutraliteit, absolutistische trekken vertoont? Moet een christen zich door dienst te nemen, inlaten met een overheid die om wat voor politieke redenen dan ook –zuiver of niet– de krijgsmacht her en der kan inzetten?
Amalek
De veilige weg van prof. Van de Beek is: laat je als christen nooit lenen voor dienst in het leger. Toch zijn er Bijbelse gegevens die mijns inziens een andere weg wijzen. Je kunt niet volhouden dat het onder alle omstandigheden verkeerd is om dodelijk geweld toe te passen – hoe verschrikkelijk dat ook is.
Ik denk bijvoorbeeld aan de laffe aanval van Amalek op Israël (Ex. 17). Jozua verslaat dit volk vervolgens „met de scherpte van het zwaard” terwijl Mozes zijn staf ten hemel heft. Het geeft te denken dat God het zwaard als middel toelaat om Zijn volk te beschermen.
Een veelgehoorde tegenwerping is dat het Oude Testament met de kerk-staat Israël niet zomaar toepasbaar is op onze situatie. Want is er niet veel veranderd sinds de komst van Christus? Heeft Hij ons niet geleerd om onze vijand de andere wang toe te keren?
Soldij
Ook in het Nieuwe Testament zijn er echter gegevens die te denken geven. Als individu moet een gelovige lijden en onrecht om Christus’ wil aanvaarden. Op het niveau van de overheid ligt dat echter anders. Zij is Gods dienares, die het zwaard „niet zonder reden” draagt en een „wreekster” is tot straf voor hem die het kwade doet (Rom. 13). Paulus schrijft hier over de Romeinse overheid die moeilijk als christen-vriendelijk kan worden aangemerkt.
Opvallend is ook dat Johannes de Doper de om raad verlegen soldaten onder zijn gehoor niet sommeert de dienst te verlaten, maar hen toevoegt: „Val niemand lastig, pers niemand af en wees tevreden met uw soldij.”
Ook Cornelius, de Romeinse officier die God vreest, krijgt van Petrus niet te horen dat hij zijn dienst eraan moet geven. Dat geldt eveneens voor zijn ranggenoot uit Kapernaüm, wiens zieke knecht door de Heere Jezus werd genezen. Kennelijk is het mogelijk als militair onder een niet-christelijke overheid te leven naar de wil van God.
Verdacht
Het bezwaar dat Van de Beek maakt, is niet nieuw. In de 16e eeuw stelden de wederdopers dat een christen zich niet moet inlaten met krijgsdienst en andere overheidsambten. De wereld ligt in het boze en de overheid met hem, zo redeneerden zij. Alsof de zonde te lokaliseren is in een deel van de werkelijkheid en men zich aan dat deel kan onttrekken.
De doperse houding kan verstrekkende gevolgen hebben. Alle beroepen die op enigerlei wijze aan de overheid verbonden zijn, zijn dan immers verboden terrein: arts, leraar, militair en ambtenaar van de burgerlijke stand.
Ik weet van nabij hoe christelijke hoge officieren juist door hun zorgvuldige optreden, soms tegen de druk van de omgeving in, burgerlevens hebben weten te sparen. Moet datgene wat God in hen geeft, ontkend en afgewezen worden?
De vragen klemmen temeer als we bedenken dat in Nederland bijvoorbeeld ook het wetenschappelijk-theologisch onderwijs door de overheid betaald en gereguleerd wordt. Is door een consequent doperse bril bezien ook het hoogleraarschap dat prof. Van de Beek jarenlang met vrucht uitoefende, niet verdacht?
Vadertje Staat
Het is waardevol dat prof. Van de Beek weer eens duidelijk maakt dat een christen nooit naïef een taak bij de overheid mag aanvaarden. Ook militairen moeten zich in hun dienst aan de aardse koning voortdurend ijken aan de Schrift, hun stem verheffen bij ongerechtigheid, en vooral niet blindvaren op de gedachte dat Vadertje Staat het wel bij het rechte eind zal hebben.
De tijd lijkt nabij te zijn, zo blijkt onder meer uit de discussie over de gewetensbezwaarde trouwambtenaren, dat er zich situaties voordoen dat een christen, om gehoorzaam te zijn aan de hemelse overheid, uit gewetensnood nee moet zeggen tegen de aardse overheid. Dat zal persoonlijke consequenties hebben. Voor een militair in gewetensnood kan het betekenen dat hij de krijgsdienst moet verlaten. Voor een ambtenaar kan het ontslag inhouden.
„Als de wereld u haat, weet dat zij Mij eerder dan u gehaat heeft.”
De auteur is vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerken actief als krijgsmachtpredikant.