Rebmann, zendeling bij de Kilimanjaro
VEENENDAAL – Hij was de eerste Europeaan die de besneeuwde top van de Kilimanjaro zag. Maar de Duitse zendeling Johannes Rebmann was niet gekomen voor de hoogste berg van Afrika. Hij wilde het Evangelie brengen.
Rebmann (1820-1876), afkomstig uit een piëtistisch milieu uit het Duitse Gerlingen, was een van de eerste zendelingen in het door moslims geregeerde Oost-Afrika. Hij werkte er bijna dertig jaar namens de English Church Missionary Society (CMS), keerde terug naar huis, blind en ziek, om spoedig daarna te overlijden.
De Nederlandse theoloog dr. Steven Paas, die tot 2007 voor de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) in Malawi werkte, schreef een biografie over de Duitse zendeling: ”Johannes Rebmann. A servant of God in Africa before the rise of western colonialism” (Neurenberg/Bonn; 2011). Hij kwam Rebmann op het spoor toen hij werkte aan woordenboeken in de voertaal Chichewa. Rebmann had namelijk met hulp van een slaaf, Salimini, woordenlijsten in het Chichewa aangelegd en het eerste woordenboek in deze taal gepubliceerd.
Het leven van Rebmann is heel herkenbaar voor hedendaagse zendingswerkers, vindt dr. Paas. Maar al te vaak was is sprake van slechte communicatie met de zendende organisatie, met familie en vrienden ver weg, met collega’s op het zendingsveld. Rebmann kende eenzaamheid, ziekte, bedreigingen en moeite om de kloof tussen talen en culturen te overbruggen. Maar er was overwinning in het geloof, door de kracht van Christus.
Rebmann reisde in 1846 met het schip Arrow naar Oost-Afrika, het gebied dat nu Kenia en Tanzania heet. Het zendingswerk ondervond veel hinder van de bloeiende slavenhandel rond Zanzibar. Omdat de Europese zendelingen afhankelijk waren van de islamitische machthebbers, leek het voor de inheemse bevolking erop dat zij de slavenhandel ondersteunden.
Rebmann nam de tijd om de taal van de inheemse bevolking te leren. De English Church Missionary Society vond het allemaal te langzaam gaan: bekeringen bleven uit, en de zendingsorganisatie overwoog serieus zich uit Oost-Afrika terug te trekken.
In april 1860 kon Rebmann dan eindelijk rapporteren dat het Nikavolk op het punt stond het heidendom af te zweren. Maar, schreef hij erbij, we moeten ook niet weer té optimistisch zijn. De kracht van bijgeloof, magie en tovenarij bleef sterk in Afrika.
Mringe, een oude vriend van Rebmann, was de eerste die werd gedoopt. Hij kreeg een nieuwe naam: Johanesi. Op 27 mei 1860, Pinksteren, werden ook Gunja en diens zoon Nyondo gedoopt. Ze heetten voortaan Abraham en Isaac. Nyondo had zich al enkele jaren grondig op de doop voorbereid door de Nikavertalingen van het evangelie van Lukas en de Heidelbergse Catechismus te bestuderen.
Er ontstond een kleine gemeente. Rebmann schreef naar huis dat de kerkleden heel arm waren en nauwelijks kleding droegen. Hun hutjes waren in slechtere staat dan die van de islamitische buren. Voor een kerk of school was geen geld. Rebmann voegde echter de daad bij het woord en zorgde er persoonlijk voor dat er huizen werden gebouwd, kleding geweven en waterputten geslagen.
Ondertussen werkte Rebmann verder aan een kleine grammatica, een woordenboek en de vertaling van Lukas. Volgens hem was een gebrek aan kennis van de taal en cultuur van het land –samen met ziekten– de belangrijkste reden dat zendelingen op het zendingsveld overleden of naar Europa moesten terugkeren.
Rebmann verliet Afrika op 12 maart 1875. In 1873 was hij halfblind geworden, bijna niet meer in staat te lezen of te schrijven. In een van zijn laatste eigenhandig geschreven brieven aan zijn broers en zus in Gerlingen noteerde hij: „Ik ben blind geworden, maar ik zeg overal: God is getrouw. Wie de Zijne is, zal niet verloren gaan, hij is gekozen voor het leven. God is getrouw. Ik wil een kleine kind in de armen van mijn Redder zijn.”
Rebmann overleed op 4 oktober 1876. Hij werd begraven op de ”alte Friedhof” van de Evangelische Brüdergemeinde in Korntal. Op zijn grafsteen staan de Engelse woorden: ”Saved in the arms of Jesus”.