Kerk & religie

Ds. Meeuse: Calvijn was geen vervangingstheoloog

GOUDA – „Calvijn heeft geen vervangingsleer verkondigd.” Dat zei ds. C. J. Meeuse vrijdag tijdens de themadag 2011 van het Deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten.

Van een medewerker
3 June 2011 18:46Gewijzigd op 14 November 2020 15:16
Dr. M. van Campen, hervormd predikant te Zwartebroek-Terschuur en schrijver van het boek ”Gans Israël”, was vrijdag een van de sprekers op de themadag in Gouda van het Deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten. Foto Martin Droog
Dr. M. van Campen, hervormd predikant te Zwartebroek-Terschuur en schrijver van het boek ”Gans Israël”, was vrijdag een van de sprekers op de themadag in Gouda van het Deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten. Foto Martin Droog

De bijeenkomst, die plaatsvond in het kerkgebouw van de gereformeerde gemeente te Gouda, had als thema ”De (Nadere) Reformatie en het Joodse volk”. Ds. Meeuse, voorzitter van het deputaatschap, sprak over de Reformatie, terwijl dr. M. van Campen zijn blik richtte op de Nadere Reformatie.

Ds. Meeuse zei dat Calvijn zowel positieve als negatieve dingen over de Joden geschreven heeft. Calvijn had het over een „vervloekt geslacht van afvalligen” en over „gemene honden”, maar ook over een volk dat niet veracht mag worden. „Wie Calvijn eerlijk leest, zal merken dat hij niet oproept tot Jodenhaat”, aldus ds. Meeuse, die er verder op wees dat Calvijn leerde dat Gods zegen op Israël bleef.

Calvijn is volgens ds. Meeuse geen vervangingstheoloog die leerde dat de kerk in de plaats van Israël gekomen is. De volkeren werden ingelijfd in het verbond dat de Heere met Israël gesloten had. Het was voor Calvijn niet vreemd dat Gods volk de naam Israël gekregen had. Calvijn stelde dat God trouw bleef aan het verbond en dat er een wending bij de Joden zou komen. Hij geloofde dat ze zich tot het geloof zouden begeven als de heidenen zouden zijn ingegaan. De Joden zouden de eerste plaats behouden, omdat ze de eerstgeborenen zijn. Ze bleven in de visie van Calvijn de beminden om der vaderen wil, aldus ds. Meeuse.

De reformator Luther was niet racistisch en niet antisemitisch maar wel anti-judaïstisch, zo stelde ds. Meeuse. Aanvankelijk wilde de Duitse kerkhervormer de Joden voor de Reformatie winnen en was hij vriendelijk tegenover hen. Maar toen dat niet lukte, veranderde zijn toon en bestreed hij hen op een felle manier. Luther noemde de Joden ”bloedhonden”, ”duivelsgebroed” en ”moordenaars van het christendom”. Hij stelde, in zijn geschrift ”Van de Joden en hun leugens”, voor om synagogen te verbranden, Joden uit het openbare leven te weren en hen in werkkampen op te sluiten.

Ds. Meeuse distantieerde zich volledig van deze woorden, maar hij vindt niet dat ze antisemitisch zijn. Het is volgens hem ten onrechte dat de nazi’s zich bij het vernietigen van de Joden op Luther beriepen. Zij hebben diens uitspraken in een ander verband geplaatst. Ds. Meeuse: „Luther wilde maatregelen nemen om hen tot het christendom te bekeren. De reformator zag een apocalyptische coalitie van Turken en Joden die de ware religie wilden uitroeien, maar hij bleef hun bekering beogen. Hij handelde anti-judaïstisch, wat iets anders is dan antisemitisch.”

Dr. Van Campen, hervormd predikant te Zwartebroek-Terschuur en schrijver van het boek ”Gans Israël”, constateerde dat er onder het Nederlandse volk in de zeventiende en de achttiende eeuw sprake was van een intense belangstelling voor de Joden. Dat betrof niet alleen vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie, maar de hele kerk. „Aandacht voor Israël mag geen hobbyisme van een klein groepje zijn”, concludeerde de theoloog. Hij ziet nu in de kerken een afnemende belangstelling voor Israël, behalve bij de Gereformeerde Gemeenten.

Hoewel de interesse er was, kwam het nauwelijks tot ontmoetingen met Joden, zei hij. Remonstranten en coccejanen kwamen meer in contact met hen dan de mensen van de Nadere Reformatie. De coccejaan ds. Hero Sibersma, predikant te Amsterdam in de zeventiende eeuw, had regelmatig gesprekken met Joden en heeft een aantal van hen gedoopt. De Nadere Reformator Voetius ontraadde persoonlijke contacten met Joden vanwege het gevaar om tot hun religie over te gaan.

Dr. Van Campen constateerde dat theologen in de gouden eeuw veel kennis hadden van het Hebreeuws en van joodse geschriften. Hij vroeg zich af wat aanstaande theologen tegenwoordig over het Joodse volk bij hun opleiding meekrijgen.

De predikant noemde ook een minpunt. Het ging toen vooral om eenrichtingsverkeer: de christenen hadden een toon van superioriteit, terwijl het besef dat christenen van Joden konden leren bijna geheel afwezig was. Hij stelde dat het luisteren naar Joden winst kan opleveren voor christenen, niet alleen bij de uitleg van de Schift, maar ook als het gaat om de verlossing van de schepping, de gebrokenheid van het bestaan en liefde voor Gods wet.

In zijn openingswoord sprak ds. W. Silfhout, tweede voorzitter van het deputaatschap, onder meer over de oudvader Theodorus van der Groe en ds. J. Fraanje, predikant van de Gereformeerde Gemeenten, die uitzagen naar de bekering van Israël.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer